92
tot eenige inlichting der zeiver kan strekken, dewijl zich alles bepaalt
tot briefwisselingen of correspondenties betrekkelijk kerkelijke zaken en
godsdienstige geschillen. Zoo er iets bij ons wegens de Nederlandsche
geschiedenis aanwezig is, zal zulks in de pastorie op de Hooigracht
te Leyden, alwaar de Eerw. Heer P. van Kalken thans pastoor is, te
vinden zijn; dewijl aldaar de Heeren Van Heussen en andere geleerden
gestaan hebben". Hiermede was de zaak, wat de O.-R.K. archieven
aangaat, feitelijk afgedaan.
Kerkvoogden berichtten onder dagteekening van 7 Mei„dat de
inventaris van ons archief door veele tusschenkomende zaken noch
niet is opgemaakt en de stukken noch niet in het daartoe bestemd
lokaal hebben kunnen overgebragt worden; doch dat wij hopen,
zoodra dezelve in order zullen zijn, het vermelde uittreksel van den
inventaris aan UEAchtb. te doen geworden".
Bij deze hoop is het toen gebleven. Gedurende een lange reeks
van jaren nog zijn de oude archieven van Kerkvoogden in denzelfden
„staat van orde of verwarring" gebleven, waarin zij verkeerden.
Eerst in 1901 hebben Kerkvoogden hun oud-archief aan de gemeente
Utrecht in bewaring gegeven. De inventaris, opgemaakt door Mr. W. C.
ScHuyLENBURG en 849 nummers bevattende, verscheen in 1912, samen
met dien van het in 1893 door de gemeente in bewaring genomen
archief van het Gereformeerd Burgerweeshuis, samengesteld door
Mr. G. C. joosTiNG, waarvan de beschrijving bijna 400 nummers
bevat. De door Regenten van het Weeshuis in 1827 opgemaakte
lijst van 12 nummers maakt daartegenover wel een heel pover figuur.
Twee jaren vóór de gemeente het archief van Kerkvoogden in
bewaring kreeg, had zij reeds de zorg voor de archieven van de
Vereenigde Gods- en gasthuizen op zich genomen. De inventaris
daarvan, van de hand van Mr. W. C. Schuylenburg, bevat 1270
nummers en verscheen in 1917. Onwillekeurig vraagt men zich af,
waar dit groote aantal stukken zich in 1827 wel bevonden kan
hebben. Ook kan men twijfelen aan de nauwkeurigheid van het in
dat jaar door Regenten ingestelde onderzoek.
Wat betreft de archieven berustende onder den Aartsbisschop zie
men thans den in 1928 in druk verschenen inventaris van den Heer
J. Bruggeman.
Het kan zeer zeker niet anders dan tot verheuging stemmen,
dat al deze archieven nu, na een eeuw, allen tezamen veilig geborgen
zijn en door belangstellenden geraadpleegd kunnen worden.
G. VAN KLAVEREN Pzn.
93
De registers van ondertrouw, opgemaakt volgens de publi
catie van de Provisioneele Representanten van het Volk
van Overijssel van 19 Mei 1795.
Sedert het Kon. Besl. van 20 Juni 1919, St. BI. no. 389 (later ver
vangen door het Kon. Besl. van 31 Mei 1929, St BI. no. 269) zijn van
een drietal provinciën „Beschrijvingen" der doop-, trouw- en begraaf-
registers etc. verschenen en hebben we gelegenheid kennis te nemen
van de wijze, waarop de verschillende bewerkers de ietwat onwillige
stof in het kader van één gezamentlijke beschrijving hebben weten
op te stellen. In het bijzonder heeft de heer Abr. Mulder in zijn in
leiding tot de Retroacta van den Burgerlijken Stand in Zeeland een
uitvoerige motiveering gegeven van de door hem bij de indeeling der
stof gegeven methode.
Zonder aan deze motiveering iets te kort te willen doen, lijkt mij
althans voor Overijssel een indeeling naar de oorspronkelijke
herkomst, de kerkelijke gemeenten, de aangewezen weg, ongeveer op
de wijze als door den heer H. Brouwer voor Zuid-Holland is gedaan.
Het is niet de bedoeling, daarop hier verder in te gaan, doch slechts
te wijzen op enkele moeilijkheden, die zich bij een eventueele be
schrijving der Overijsselsche doop- trouw- en begraafboeken etc.
voordoen, in het bijzonder wat betreft de trouw- of ondertrouw-registers
van het gerecht.
Het huwen voor het gerecht was in Overijssel aanvankelijk uit
zondering. Alleen enkele groote steden hadden voorschriften gegeven
voor sommige categoriën van personen, die voor het gerecht konden
of moesten trouwen, terwijl verschillende resolutiën van Ridderschap
en Steden (de Staten van Overijssel) den Mennonieten voorschreef,
hunne huwlijken in de publieke kerken of voor het gericht te doen
plaats hebben. Of deze zich stipt aan dit voorschrift hebben gehouden,
valt te betwijfelen, gezien het feit, dat behalve in de zoogenaamde
hoofdsteden slechts enkele van die registers van huwelijken, voor het
gerecht voltrokken, bewaard zijn gebleven.
Geheel anders werd dit, toen de Provisioneele Representanten
van het Volk van Overijssel bij publicatie van 19 Mei 1795het
huwlijk voor een burgerlijk contract verklaarden en bepaalden, dat
voortaan alle ingezetenen van den Christelijken godsdienst, zonder
onderscheid, die in het huwelijk wenschen te treden, gehouden zullen
zijn, zich vooraf in ondertrouw te doen opnemen voor een der gerichten
Zie hierover nader: P. BERENDS. Doop- trouw- en begraafboeken in Overijssel,
in Nederl. Archievenblad 1917/18, blz. 134.