88 archieven zich bevonden, of er inventarissen van bestonden, en hoe oud de oudste stukken waren. En ook voegde hij er de uitnoodiging bij, de werkzaamheden, noodig voor de goede plaatsing en bewaring der aanwezige archieven, „zoo veel mogelijk te doen bespoedigen en hem vóór 15 Juli d.a.v. den uitslag van het voor de beantwoording zijner vragen noodige onderzoek mede te deelen. Bij schrijven van 5 Juni 1827 richtten Burgemeester en Wethouders van Utrecht zich tot Regenten van de zeven vereenigde Gods- en gasthuizen, Regenten van het Gereformeerd Burger Weeshuis, den heer Dedel, archivaris van de voormalige vijf kapittelen, Kerkvoogden der Nederduitsch Hervormde gemeente en tot den HoogWaard. Doorl. Heer Aartsbisschop van Utrecht dezen dezelfde vragen ter beant woording voorleggende, als hun door den ëjouverneur gesteld waren. De archieven der vroegere kapittelen kunnen buiten behandeling blijven. De kapittelen waren niet meer bestaande colleges, in tegen stelling met de andere genoemde instellingen of colleges; bovendien stond de heer Dedel onder den Gouverneur der provincie, die hem aangaande de door hem beheerde archieven dezelfde vragen stelde als aan B. en W. omtrent dat der stad; en ten slotte kan vooralsnog geen nieuws medegedeeld worden, omdat zijn antwoord aan den Gouverneur naar alle waarschijnlijkheid verloren gegaan is. 2) Eerstgenoemden, Regenten der Gods- en gasthuizen, berichtten onder dagteekening van den 29en Juni 182/ aan B. en W.„Dadelijk is door ons het noodig onderzoek gedaan, of er van de Zeven Vereenigde Gods- en Gasthuizen of van de fondsen van Leeuwenburg en Sint Cathariine eenige archieven, zooals bij Uwer Ed. achtbare missive zijn bedoeld, voorhanden waren en het is ons gebleken, dat dusdanige archieven bij ons niet berusten, zijnde alleen de fundatie brieven van sommige der gestichten nog in wezen, doch worden dezelve ook gevonden in de Historie en beschrijving van het Utrecht- sche Bisdom uit het Latijn vertaald en gedrukt te Leyden bij C. Verwey, A° 1719. Indien het ons gelukken mogt nog eens het een of ander stuk hiertoe betrekking hebbende op te sporen, zullen wij niet in gebreke blijven, om UEd. achtbare daarvan dadelijk berigt te doen. Regenten van het Weeshuis zonden hun antwoord een dag eerder, den 28en Juni, bij B. en W. in. Zij schreven: „Dadelijk na den ont vangst van UEdel Agtbare circulaire van den 5en dezer maand no. 180 archief, hebben wij ons onledig gehouden om het archief van eigendomsbewijzen van het Gereformeerd Burger Weeshuis hier 89 ter stede naar te gaan, om te ontdekken, of er in hetzelve ook zodanigen stukken of oirkonden gevonden werden, die voor de geschiedenis van ons vaderland van eenig belang geacht kunnen worden, om alzo in onze mate mede te werken tot het heilzaam oogmerk, hetwelk Zijn Majesteit onzen Geëerbiedigden Koning be zieldDaar wij onder dezelven eenigen stukken gevonden hebben, die ons in staat stellen in den geest van vroegere tijden in te dringen, en uit dien hoofde misschien voor de geschiedenis van eenig belang kunnen zijn, hebben wij gemeend dezelve specifiek aan UEdel Agtbaren te moeten opgeven, waartoe wij de vrijheid nemen nevensgaande nota aan UEdelAgtbaren toe te zenden, met mede deling, dat die stukken op eene geschikte plaats in 't Gestigt zelve bewaard worden en zo veel menschelijke voorzorg vermag, tegen schade van brand als andersints behoed zijn; zullende wij gaarn, wanneer dit verlangd mogt worden, visie van voorsz. op de nota vermelden stukken geeven aan de zodanigen, die door Zijn Majesteit met het onderzoek der ouden in de vergetelheid geraakte oirkonden belast is, of mogt worden, waartoe alleenlijk eene aanmelding aan onzen rentmeester noodzakelijk zijn zal." De bijgevoegde „nota" bevat opgaaf van een 12-tal stukken, dateerende tusschen de jaren 1315 en 1609. Kerkvoogden berichtten den 28en Juni„dat wij in onze pa rochiale kerken veele oude archieven gevonden hebben, merendeels bestaande in overdragten van landen, huizen, oudeigens, erfpachten, cijnsen en thynsen, aan die kerken te voren in eigendom toebehoord hebbende of nog toebehorende; als mede oude rekeningen van beheer. Dat wij door onderscheidene werkzaamheden tot dusverre verhinderd zijn geworden om dezelven nauwkeurig te hebben kunnen nazien; dat dezelve in ieder bijzondere kerk, tot welke dezelve betrekking hebben, geplaatst zijn; dat er van sommige een inventaris, doch van anderen geen verhanden is; dat wij voornemens zijn ter voldoening aan het verlangde alle die papieren te onderzoeken en daarna een uittreksel uit den inventaris zullen zenden, wenschende, dat er iets belangrijks betrekkelijk de Nederlandsche Geschiedenis gevonden zal worden, doch dat wij zeer twijfelen of er veel van dien aard onder die stukken bestaat. Geheel iets anders ware het indien de papieren der voormalige kapittelkerken ten Dom en St. Jan nog bij ons aanwezig waren, waarin men waarschijnlijk voor de zaken van het oude Bisdom van Utrecht belangrijke gedenkstukken ont dekken zoude, doch welke bij den afstand der gebouwen ten behoeve onzer Gemeente aan het Bestuur van het Amortisatie syndikaat zijn verbleven." Dit was natuurlijk die der Oud-Roomsch-Katholieke kerk. 2) Volgens mededeeling van den heer W. F. DEN UYL, hoofd der Afdeeling Archief en Registratuur der provinciale griffie van Utrecht.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 22