86
op te dragen aan de secretarissen, schouten en richters, doch dat
dit niet in zich sloot, dat ook alle deze functionarissen als zoodanig
benoemd moesten worden, daar dit het toezicht van den Raad van
Finantiën te veel zou uitbreiden, besloot de Raad van Finantiën als
nog verschillende steden en schout- en richterambten te combineeren
en onder één directie te brengen, waarvan hij bij brief van 9 December
aan den Secretaris van Staat voornoemd mededeeling deed. Denzelfden
dag werden de gequalificeerden tot de directie door den Raad van
Finantiën provisioneel aangesteld en met de respectieve districten
hunner directies bij Notificatie aan het publiek bekend gemaakt, welke
benoemingen 13 December door den Secretaris van Staat voornoemd
werden geapprobeerd, waarna op 27 December de beëediging door
den Raad van Finantiën plaats vond
De Overijsselsche regeling vertoonde dus meer overeenkomst met
de Zeeuw3che en Utrechtsche dan met de Hollandsche, ook wat de
uitvoering van het Kon. Besl. van 23 Januari 1824 betreft. De krachtens
dit Kon. Besl. aan de ambtenaren van den Burgerlijken Stand over
gegeven en later naar de Rijksarchiefbewaarplaats overgebrachte
registers zijn alle „registers van aangegeven lijken", benevens enkele
„registers van begravenen", terwijl slechts één „register van over
ledenen", opgemaakt volgens art. 25, werd gevonden en overgenomen.
Wel is waar zijn er nog een tiental registers, waarvan de aanvang
of titel luidt: register van overledenen, opgemaakt volgens de Or
donnantie van 4 Oct. 1805, doch deze bleken bij onderzoek de aan
giften, bedoeld bij art. 24 al. 1 te bevatten. Hieruit blijkt nog eens
te meer, dat men het in de praktijk met de in de Ordonnantie ge
bruikte terminologie niet zoo nauw nam. De inhoud der registers
moet dus beslissen, of men met die van den gequalificeerde ex art.
24 al. 1 óf die ex art. 25 al. 1 te doen heeft.
De plaatsing van de registers van aangegeven lijken in de eventueel
te maken beschrijving der doop-, trouw- en begraafboeken, enz. in
Overijssel levert overigens geen moeilijkheden op. Meerendeels werden
deze registers „plaatselijk" gehouden, zoodat zij zich gemakkelijk
laten indeelen naast de kerkelijke registers. Alleen enkele registers
strekken zich over een geheel schoutambt uit, zooals b.v. die van
het schoutambt Zwollerkerspel en van het richterambt Ootmarsum,
zoodat hier van enkele verwijzingen gebruik gemaakt moet worden.
Voorts is het wellicht niet overbodig er op te wijzen, dat de
gequalificeerden tot de directie over de invordering niet met de
87
invordering waren belast!1) Hun hoofdtaak bestond in het vaststellen
van den aanslag in de belasting en de verdere werkzaamheden ver
meld in art. 25 en vlgg. der Ordonnantie. Wegens hunne directie
waren zij verantwoording schuldig aan de Raden van Finantiën in de
onderscheiden Departementen (Zie hierover nader art 43). 2) Ingevolge
art. 42 der Ordonnantie werden bij (art.) 9° van de Notificatie van den
Secretaris van Staat voor de Finantiën van 4 Dec. 1805 tot de ont
vangst gequalificeerd de ontvangers-generaal der middelen te water
en te lande.
Nu de „beschrijving" der doop- trouw- en begraafboeken enz.
ook in de andere provincies binnen afzienbaren tijd verwacht kan
worden, ware het van belang te weten, hoe de Ordonnantie van
4 Oct. 1805 in de overige provincies is ten uitvoer gelegd en wat
het praktisch resultaat van het Kon. Besl. van 23 Januari 1824 aldaar
is geweest.
A. Haga.
Kerkelijke en andere archieven te Utrecht een
eeuw geleden.
Bij Kon. Besluit van 23 December 1826, no. 186, beval Z. M. de
Koning, „dat de Nederlandsche Geschiedenis zooveel mogelijk uit
de nog aanwezige oirconden nader worde opgehelderd" en dat
daarom „de Rijks, provinciale, stedelijke en andere archieven aan
een nauwkeurig onderzoek zouden worden onderworpen", welk
onderzoek, wegens de „onvolledig(e) bekend' heid der genoemde
archieven, „door onderscheidene voorlopige werkzaamheden moet
worden voorafgegaan, terwijl tevens maatregelen noodzakelijk zullen
wezen, om het behoud dezer verzamelingen, niet zelden aan ver-
waarloozing ten prooi, van nu af duurzaam te verzekeren."
De aangehaalde woorden ontleende ik aan een schrijven, dat
de Gouverneur der provincie Utrecht 28 Mei 1827 aan het Gemeente
bestuur van Utrecht deed toekomen. In dat schrijven verzocht hij
tevens hem op te geven, welke archieven in de gemeente Utrecht
aanwezig waren, waar die geplaatst waren, wie met het opzicht
erover waren belast, in welken „staat van orde of verwarring" die
In totaal werden 29 districten of „directies" geschapen, welk aantal door
combinaties in het begin van 1806 nog met 2 verminderde.
Zie VAN ROYEN a. w. blz. 24 25 en no. 632, die blijkbaar den gequalificeerde
tot de directie identificeert met den „ontvanger".
2) De in dit artikel bedoelde Staten en Verantwoordingen met de daartoe
behoorende justificatoire bescheiden over de iaren 1806—1808 zijn in Overijssel blijkens
uitgaanden brief van den Secretaris-Generaal bij het Landdrostambt d.d. 15 van Oogst
maand 1809 opgezonden aan den Chef van het Generaal Bureau van Controle der
belasting op het recht van successie.