80
1908) ingetrokken, zoodat op dit punt het advies niet is gevolgd.
Waar de lijst van toepassing is op het archief dat zich gaat
vormen, zijn de termijnen voor vernietiging voorloopig gehouden
binnen 10 jaren. Een regelmatige herziening van de lijst is daardoor
noodzakelijk geworden. Om een te groote verscheidenheid in de
termijnen tegen te gaan zijn voorloopig voor de vernietiging aange-
nomen de termijnen van 1, 3, 6 en 10 jaar.
Ten slotte meen ik er nog de aandacht op te moeten vestigen,
dat de Minister tevens - bij besluit van 22 December 1928 heeft
vastgesteld een lijst houdende opgaaf van vernietigbare stukken in
de provinciale archieven. Het is te betreuren, dat daarbij niet dezelfde
systematiek is gevolgd als voor de lijst der gemeentearchieven. Bij
eene vluchtige vergelijking van de beide lijsten wordt de indruk gewekt,
dat er naar gestreefd is verband te leggen tusschen de systematiek
van de beide lijsten, doch bij een meer nauwkeurige waarneming
ontdekt men weldra groote verschilpunten. Waarvoor deze noodig zijn
is mij een raadsel. Met eenigen goeden wil en bij een juist inzicht
in de beteekenis van de systematische indeeling zou het mogelijk
zijn geweest hier eenvormigheid te brengen. Welk nut heeft het om
in het eene geval hoofdindeelingen te splitsen, in het andere geval
deze samen te voegen en allerlei veranderingen aan te brengen, die
niet het minste nut hebben, die niets anders brengen dan verwarring
Om dan verder nog te zwijgen van indeelingen als Hoofdstuk XIV,
XVII en XX van de lijst voor de provinciale archieven geven. Deze
indeeling getuigt niet van een juist inzicht met betrekking tot de
samenstelling van systematische indeelingen. Een voorbeeld van
logische groepeering geeft deze lijst niet. Het heeft niet het minste
nut voor iedere indeeling weer andere groepeeringen te maken. Een
vormigheid bij de systematische indeeling van de onderwerpen is
mogelijk en zeker van zeer groot belang, doch dan moeten allerlei
persoonlijke inzichten ondergeschikt worden gemaakt aan het groote
belang, dat de administratie heeft bij de eenheid. En deze komt in
de eerste plaats de archiefordening ten goede, want een van de
groote bezwaren tegen de vroegere methoden van archiefordening is
zeker, dat deze geheel werd beheerscht door de persoonlijke inzichten
van de archiefverzorgers, die, door het ontbreken van een vaste
grondslag voor de ordening, de meest stelsellooze en willekeurige
methoden hebben toegepast, waardoor zoovele archieven ontoe
gankelijk zijn geworden voor hen die ze thans moeten raadplegen.
Ten aanzien van het tweede punt waarover door de Archief
commissie rapport is uitgebracht, n.l. over het gebruik van papier en
81
inkt voor geschriften der gemeentelijke archieven, heeft de Minister
van Binnenlandsche Zaken en Landbouw aan de gemeentebesturen
een schrijven gericht d.d. 5 December 1928 no. 10085 Afd. B. B„
waarbij dit rapport ter hunner kennis wordt gebracht. Waar het
schrijven van den Minister is opgenomen in de Verslagen omtrent
's Rijks oude archieven Tweede serie 1 (1928) blz. 41 en volgende,
meen ik verder hiernaar te mogen verwijzen.
Voorts heeft de Commissie ten aanzien van de vraag, in
welken vorm de gestelde normen voor het gebruik van papier aan
de gemeentebesturen zouden zijn voor te leggen nog als haar
meening te kennen gegeven dat, waar het geldt het behoud van de
voor de historie van zeer groote waarde zijnde archieven, het op
leggen van eene verplichting aan de gemeentebesturen voor het
gebruik van de in het rapport bedoelde papiersoorten alleszins wordt
gemotiveerd door het algemeen belang, aan het behoud van de
gemeente-archieven verbonden. Evenwel heeft zij geen vrijheid kunnen
vinden den Minister in dezen geest te adviseeren. Zij was van oor
deel, dat eene dergelijke aan de gemeentebesturen opgelegde ver
plichting hare plaats zou moeten vinden in de Archiefwet 1918. Nu
deze wet slechts kort geleden eene herziening had ondergaan, meende
zij dat het tijdstip niet gunstig zoude zijn den Minister in overweging
te geven eene wettelijke regeling met betrekking tot deze aange
legenheid voor te bereiden.
Wat ten slotte betreft het door de Archiefcommissie ter hand
genomen vraagstuk betreffende het gebruik van inkten, is aan den
Minister medegedeeld, dat deze aangelegenheid in de commissie nog
een punt van nauwkeurig onderzoek uitmaakt. Nu hiervoor evenwel
vrij zeker een geheel andere regeling zal worden gevolgd dan voor
het papier zulks in hoofdzaak omdat ten aanzien van de inkten
geen voorschriften als voor papier zijn gesteld en waarschijnlijk zeer
moeilijk zullen zijn te stellen is den Minister geadviseerd het treffen
eventueel van eene regeling voor het gebruik van papier los te houden
van eene regeling met betrekking tot het gebruik van inkten.
Het verdient mogelijk wel eenige aanbeveling dat ik hier nog
melding maak van enkele punten met betrekking tot het gebruik van
inkt, die in de Commissie naar voren zijn gebracht.
Nog sterker dan voor het papier wordt de behoefte gevoeld aan
het stellen van eischen met betrekking tot het gebruik van inkt.
Vooral geldt dit voor den inkt der schrijfmachinelinten en van het
carbonpapier. En welke strenge eischen ook gesteld zouden worden
ten aanzien van de inktlinten en het carbonpapier, de duurzaamheid
zal er bij moeten inboeten, in vergelijking tot de duurzaamheid van