76 bevoegd die stukken kosteloos te raadplegen en daaruit te zijnen koste (bedoeld is: op zijne kosten)1) afbeeldingen, afschriften of uittreksels te maken of te doen maken. Een A. M. v. B. regelt de bevoegdheid van de beheerders dier bewaarplaatsen om in bijzondere gevallen van het hiervoren bepaalde af te wijken". Deze A. M. v. B. is die van 2 Aept. 1919 St.bl. 550, gewijzigd 18 Febr. 1924, St.bl. 51. Zij somt de gevallen, waarin van het beginsel van openbaarheid der archieven mag worden afgeweken, limitatief op, Art. 2 van dezen A. M, v. B. zegt: „De beheerder is bevoegd eene aanvrage, als in art. 1 bedoeld, te weigeren a) als hij van oordeel is, dat de beperkingen, bij de overbrenging, of krachtens art. 1 bis2) van dit besluit gesteld zich er tegen ver zetten. b) als hij van oordeel is, dat het archiefstuk den aanvrager niet veilig kan worden toevertrouwd. c) als hij van oordeel is, dat de materiëele toestand van het archiefstuk zich tegen het gebruik ervan verzet". De onder a) en c) bedoelde gevallen zullen zich, waar het hier 18e-eeuwsche archieven betreft, wel niet hebben voorgedaan. Kan men nu de weigering, die hier heeft plaats gehad, onder b) brengen M.i. niet: deze beperking heeft n.l. slechts op het oog het gebruik in letterlijken zin, dat de aanvrager ten archieve van het stuk zal maken. Men kan iemand inzage van een archiefstuk weigeren, omdat men bevreesd is, dat de aanvrager het stuk zal verduisteren of be schadigen, maar niet, omdat men bang is, dat hij den inhoud van het stuk in moreel afkeurenswaardigen of juridisch onrechtmatigen zin wil gebruiken ten nadeele van anderen. Volgens mij is de bovenbedoelde weigering op geen enkelen wettigen grond geschied en was zij dus onrechtmatig. De man, die zoo dom was te vertellen, welk doel hij met de raadpleging der stukken beoogde, zal zeer waarschijnlijk wel niet zoo slim zijn geweest om van de beslissing van den archiefbeheerder in hooger beroep te komen bij de autoriteit, aan wien deze onmiddellijk ondergeschikt is, wat volgens art. 3 van den bovengenoemden A. M. v. B. mogelijk is. Als hij dat gedaan en er op gestaan had van zijn geval 77 een „test-case" te maken, dan had de vraag naar de rechtmatigheid of onrechtmatigheid der weigering ook in hooger ressort beantwoord moeten worden. De meeste aanvragers, wien inzage van stukken geweigerd wordt, leggen zich bij de gevallen beslissing neer en meestal terecht. Hier evenwel zou de aanvrager m.i. terecht van de afwijzende beslissing in hooger beroep zijn gekomen, met de wel geringe, maar niet geheel te ontkennen, kans, dat de aanvrage in hooger beroep zou zijn ingewilligd. De praktijk is over het algemeen voor eene ruime uitlegging van art. 2 b) van den A M. v. B. van 2 Sept. 1919. Het is echter zeer twijfelachtig, of deze ruime opvatting steun vindt in de daar gebe zigde bewoordingen. Ten einde aan alle verschil van meening op dit punt een einde te maken, zou het wenschelijk zijn dit art. aan te vullen met eene nieuwe bepaling, luidende d) als hij van oordeel is, dat de inhoud van het stuk raadpleging ervan anders dan voor een blijkbaar wetenschappelijk doel, hetzij in het algemeen, hetzij door den aanvrager in verband met diens persoon ongewenscht maakt. J. J. BEYERMAN. Het werk der Archiefcommissie, ingesteld door de Ver- eeniging van Nederlandsche Gemeenten. I. Gaarne voldoe ik aan het verzoek van den redacteur van het Nederlandsch Archievenblad om enkele beschouwingen te wijden aan het werk van de door de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten ingestelde Archiefcommissie Ik zal mij daarbij in hoofdzaak bepalen tot de punten, waarover door de commissie rapport is uitgebracht, t.w. de samenstelling van een ontwerp-lijst houdende opgaaf van vernietigbare stukken in de gemeentearchieven, het rapport over het gebruik van papier en inkt voor geschriften der gemeentelijke archieven en de maatregelen ter bescherming van de archieven tegen brand en brandgevaar. Toen de wenschelijkheid gebleken was om de door den Minister van Binnenlandsche Zaken bij besluit van 14 October 1908, no. 2516, afd. K. W., vastgestelde lijst, houdende opgaaf van vernietigbare Vgl. ook reeds NedArchievenblad 1927—1928, bl.z. 17, noot 1). 2) Dit art. 2bis luidt: „In geval in eene archiefbewaarplaats stukken berusten, welke krachtens bij de overbrenging aanvaarde voorwaarde eerst na verloop van een bepaalden termijn of na het vervullen eener opschortende voorwaarde openbaar zullen worden, is na afloop van dien termijn of na vervulling dier voorwaarde op voorstel van den beheerder de autoriteit, aan welke deze onmiddellijk ondergeschikt is, bevoegd de openbaarheid dier stukken ook verder aan beperking te onderwerpen". Zie over de samenstelling van de Archiefcommissie Ned. Archievenblad 1924/1925, bladz. 1 en 1929/1930, bladz. 138.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1931 | | pagina 16