66
met cijfers moeten optellen, deze ten slotte bij groepen te gelijk
nemen. Bij het lezen gaat het desgelijks. Een leerling moge letter
voor letter opnemen, dat het later niet meer plaats heeft, is vol
doende aangetoond. Collationeeren en nazien van drukproeven moeten
nog wel op de langzame wijze geschieden, doch het laten staan van
fouten bewijst, dat men er „over heen gelezen" heeft. Verdere oefe
ning strekt zich uit over gansche bladzijden, die men durft beweren
„voldoende te hebben gezien", een krant b.v. Ik overtref hierin velen
en wordt door anderen overtroffen; het is niet alleen een zaak van
aanleg of accommodatievermogen van de oogen, maar ook van
oefening. Deze gave is een belangrijke factor in de behandeling van
formulieren. Wie voor het eerst een belastingbiljet ontvangt, doet
wel goed het eens te lezen, maar wie dit blijft doen, is niet wijs;
niet anders is het met formulieren, die geschreven zijn, op perkament,
en in het Latijn. Hier merk ik op, dat ik om straks te noemen redenen
van de methode van prof. Fruin om eerst regesten te maken afge
weken ben, maar dat ik nu dagelijks voordeel heb van de ordening,
die stukken met hetzelfde formulier bijeen heeft gebracht. Mijn charter
meester kwam onlangs met een moeilijk leesbaar charter bij mij,
waarvan ik genoeg kon herkennen om hem te kunnen verwijzen naar
een afdeeling in het domarchief, waar hij hetzelfde ettelijke malen
kon aantreffen; ik gaf hem den raad mee, zoo'n stuk - een aan
stelling van conservatoren door den paus althans eenmaal goed
te lezen, maar later niet meer. Mr. Muller heeft eens - mij dunkt
in druk, maar ik vind de plaats niet - zijn gemoed gelucht over
een ongenoemden ambtenaar, die enkele charters in regest bracht
en dan wegwandelde met een sereen gevoel iets uitgevoerd te hebben,
waaraan mr. Muller blijkbaar twijfelde; in mijn voorstelling had hij
geen bepaald persoon op het oog, doch een „ideale figuur. Omge
keerd heeft prof. Fruin mij eens een verhaal gedaan, dat ik overigens
geheel kwijt ben, waarin hij met geringschatting sprak over een
persoon, die een stuk had ontboden en het nauwelijks had ingekeken
dit detail bleef mij bij, want ik vond het vreemd, dat de spreker dit
absoluut afkeurde. In vele gevallen is even inzien voldoende. Men
moet nauwkeurig zijn, maar kan veel zonder bezwaar overslaan, en
hier lijkt de werkwijze van mr. Muller en mij bevorderlijker dan die
van prof. Fruin.
Met deelen is het een soortgelijk geval. Dat men in het algemeen
volstaan kan met het bekijken van het titelblad, zal niemand in ernst
volhouden, zoo min als dat men in het algemeen verplicht is alle
bladen te beschouwen. Oefening brengt iemand de vaardigheid bij
om zich te verbeelden wat voor persoon of personen aan een deel
67
gewerkt hebben, en het vertrouwen om te beslissen dat er snel kan,
of voorzichtig moet worden gehandeld. Evenzoo met liassen. Wie
een zee van tijd heeft, moge ze losmaken en als ze b.v. bijlagen
van rekeningen bevatten, deze met de rekeningen vergelijken ook
daarvoor zou de secure broeder iets kunnen zeggen de meeste
ambtenaren zullen een korter methode prefereeren; maar ook zij mogen
oppassen, omdat er soms verrassende dingen aan één touwtje zitten.
Wederom gelden dezelfde overwegingen bij het behandelen van
serieën, waar deze zich over eeuwen uitstrekken en geleidelijk van
karakter veranderen. Het voorbeeld der resolutiën van het domkapittel
heb ik doorleefd. De nauwkeurige mensch, die alles lezen moet, is
hier niet gelukkig; slechts door de vlucht der verbeelding wordt men
in staat gesteld de lijnen te volgen. Met de resolutiën en met de
rekeningen heb ik in mijn geest een groot stuk historie opgebouwd,
waarvan mijn inventaris de vrucht was; daarbij is mijn geringschatting
van de caesuren waarvan ik overigens het praktische nut i n
den inventaris niet betwist versterkt; van groote omkeeringen
bespeurt men tientallen jaren te voren reeds voorbereidingen en van
oude toestanden eeuwen later nog vreemde rudimenten. Het leek
mij, en lijkt mij nog, van meer gewicht, dat ik de ordening van het
geheel tot stand bracht dan dat ik mij verloor in de tijdroovende
beschrijving der regestenvandaar dat ik de eerst gevolgde methode
heb prijsgegeven. Ik geloof niet, dat het noodig is het verder uit
te werken na hetgeen boven gezegd is; de lezer zal inzien, dat ik
gehandeld heb naar mijn aanleg, gelijk prof. Fruin het doet naar den
zijnen. In zijn „Verweer" komt het verschil tusschen ons nog goed
uit in deze passage: „De meeste lieden, die een archiefinventaris
raadplegen, doen dit niet om den stroom van het wereldgebeuren
te beluisteren, maar om een onderzoek in te stellen naar het eene
of andere feit, dat, of de eene of andere persoonlijkheid, die hunne
belangstelling heeft. Zij weten in den regel ongeveer, wanneer dat
feit heeft plaats gehad of die persoon eene rol heeft gespeeld".
Men ziet, dat het den schrijver om het losse feit te doen is, dat
moet worden vastgelegdhet verband is voor hem minder, en dat
iemand naar een wereldbeschouwing streeft, vindt hij haast komisch.
Ook acht hij, die veel weet, het van zelfsprekend, dat de gebruiker van den
inventaris wat weet. Daar staat nu tegenover, dat er zijn, die evenzeer
vanzelf op het verband den nadruk leggen en liever willen begrijpen
dan weten Juist van de zijde der hoogleeraren in de vaderlandsche
Zoo zijn er boeken waarin men alle feiten kan vinden, maar waaruit men
geen verband kan begrijpen, en andere, waarin althans getracht wordt dit te geven.
De heer FRUIN lijkt mij met zijn weten wat oudmodisch, terwijl hij met zijn lust tot