het commercieele element steeds meer de overhand verkregen in het
Leidsche textielbedrijf. Verschillende omstandigheden dreven daar
toe. Onder andere deze, dat steeds meer de plattelandsweverij van
Tilburg c,a. door haar lage loonen de inheemsche weverij verdrong.
Den kooplieden-fabrikeurs der 18e eeuw moest het op zich zelf on
verschillig wezen, of zij de voorbereidende werkzaamheden van spinnen
en weven te Leiden, of elders te platten lande lieten doen.
Alleen de prijs besliste en die nijgde hoe langer hoe meer ten voor-
deele van het goedkoope Brabantsche land. Dienovereenkomstig ver
loren de hallen hun beteekenis. Zij hadden geen functie meer als vrije
markt; beteekenden ook weinig meer voor de controle, daar de naam
van den handel-drijvenden „fabrikeur" de kwaliteit van het product
voldoende waarborgde. „De fraayheid van deeze of geene fabriek,
die eenige reputatie heeft gemaakt, doet meerder als eenige halle/'
(Posthumus VI no. 357, a° 1786). De Leidsche hallen kwijnden in de
18e eeuw. Mr. Overvoorde (biz. IV) vertelt dit in nietszeggende woorden
„de hallen werden langzamerhand een last voor de industrie". De ver
andering in de structuur van het bedrijf is hem ontgaan. Het was m.i.
de geschetste evolutie, die de hallen overbodig maakte.
De Leidsche hallen hebben een kunstmatigen nabloei beleefd
in de 19e eeuw. Duurzaam kon dit zwakke leven niet zijn; want met
de mechanisatie en de concentratie drong het fabriekssysteem in
Leiden door. De hallen verdwenen toen. Wat er restte van de roem
ruchte Leidsche draperie kreeg het moderne aanzien, dat het behouden
heeft tot onzen tijd.
Z. W. SNELLER.
In het laatste, pas in den bundel Verslagen omtrent 's Rijks oude
archieven over 1929 verschenen inspectie-verslag van Noord-Holland,
deelt de inspecteur mede, dat hij met veel genoegen gebruik maakte
van de uitnoodiging van het gemeentebestuur van Beverwijk tot het
bijwonen van een avondbijeenkomst van gemeentebestuur en notabelen,
waarin de voortreffelijke nieuwe opstelling van het archief werd
vertoond, Indien ergens, dan was er hier wel aanleiding om bij het
gereed komen van dit belangrijk werk een overigens navolgens
waardig voorbeeld ook voor andere gemeenten, waar hetzelfde
gelukkige feit zich voordoet een bijeenkomst te houden, waarin,
zooals ook in de plaatselijke pers werd vermeld, behalve door den
Burgemeester Jhr. J. C. W. Strick van Linschoten en den Heer Dresch,
ook nog door onzen collega De Jonge van Ellemeet het woord werd
gevoerd. Immers het tegenwoordige gemeentebestuur heeft door deze
daad wel veel goed gemaakt van hetgeen vroeger door de gemeente
Beverwijk misdaan is. Een groot gedeelte toch van het archief der
gemeente was in den loop der negentiende eeuw in particuliere
handen geraakt, en daarna in handen gekomen van de firma Frederik
Muller te Amsterdam, van welke het Rijksarchief in Noord-Holland in
1887 al deze archivalia, omstreeks 500 kilo wegende, aankocht.
Nadat dat gedeelte in 1926 weder door het Rijk aan de gemeente
was gerestitueerd, werd het geheele archief in de daarop volgende
jaren in opdracht van het gemeentebestuur van Beverwijk door den
Archivaris der gemeente Alkmaar, den Heer Dresch in orde gebracht.
Als resultaat daarvan ligt dan thans in druk voor ons de inventaris,
•welks titel hierboven is afgedrukt.
Het boekwerk, gedrukt bij de firma N. Samsom te Alphen a/d
Rijn, hetgeen op zichzelf al een waarborg is, dat het er keurig uitziet,
bevat, volgens het bekende recept van De Handleiding, na een kort
woord vooraf, de beschrijving van de thans allen ten gemeentehuize
van Beverwijk in een nieuwgebouwde, brandvrije kluis bewaard wor
dende archiefstukken verdeeld in vier afdeelingen1° tot 1795,
2° 1795-1811, 3° 1811-1813 en 4° 1813-1817. In een Aanhangsel
zijn enkele stukken beschreven, waarvan het verband met het archief
der gemeente niet is gebleken Daarop volgt een Regestenlijst, waarin,
eveneens in den door de Handleiding aangegeven vorm, de stukken
tot 1564 zijn opgenomen. Waarom juist dat laatste jaar als eindpunt
is genomen, had nog wel nader mogen worden toegelicht. Als Bijlagen
volgen een aantal naamlijsten, die wat betreft de burgemeesters en
secretarissen, buiten het verband van dezen inventaris, die slechts
loopt tot 1817, het jaar, waarin in Noord-Holland de nieuwe organisatie
van de gemeentebesturen ten platten lande in werking trad - nog
tot den huidigen dag is voortgezet, een gelukkige gedachte. Hetzelfde
kan gezegd worden van de laatste naamlijst: een opgave van de
ambtsheeren(vrouwen) van Beverwijk sedert den verkoop van de
ambachtsheerlijkheid door de Staten van Holland en Westfriesland
in het jaar 1/30 tot aan het jaar 1834, toen de gemeente Beverwijk
de laatste rechten, die zij in dezen nog kon doen gelden, heeft
afgekocht. Uitvoerige indices van persoons- en plaatsnamen besluiten
het werk.
De verschillende Afdeelingen worden elk voorafgegaan door een
Inleiding, waarin op duidelijke wijze het wetenswaardige ten aanzien
van de inrichting der regeering enz. is bijeengebracht. Op enkele
punten had in deze inleidingen nog wel wat nader mogen worden
40
N. J. M. Dresch, Inventaris van het oud-archief der gemeente
Beverwijk, 1250—1817, (niet in den handel) (1929).
41