128
van den Keizer, Nicolas Perrenot Sr. de Granvelle. Door Laloire
wordt echter niet de vader, maar de zoon bedoeld, die zoolang zijn
vader leeft (deze stierf in 1550), den titel van Granvelle niet heeft
kunnen voeren. Hij was het, die met Viglius de specifiek Neder-
landsche aangelegenheden tegenover de Rijksstaten behartigde, terwijl
zijn vader, hetzij als consiliarius (raadsman), hetzij als orator (gezant)
Caes. Matis belast was met die van den Keizer g. q.
Maar de heer Laloire zal de laatste zijn om, al tracht hij bij deze
gelegenheid algemeene geschiedenis te schrijven, op dit gebied zich
eenig gezag te laten voorstaan. Erger is het ongetwijfeld, dat hij ook
op zijn eigen terrein in de beschrijving van de organisatie der
Secrétairerie d état allemande, die het tweede gedeelte zijner inleiding
beslaat, en in de inventarisatie zelf niet vrij uitgaat. Zoo ergens, had
hier zijn woord gezaghebbend moeten zijn en vertrouwen wekken.
Maar ook in dit opzicht treft men ernstige fouten aan.
Wat de inventarisatie betreft, kan men als buitenstaander niet
stuk voor stuk nagaan, of dit naar behooren is geschied. Wie zou in
een gewoon geval een dergelijke proef zelfs noodig vinden? Doch
men krijgt daaromtrent een eenigszins ander oordeel, wanneer men
een ervaring opdoet, zooals mij in no. 779 van het hier beschreven
fonds gebeurde, waarbij ik een deel der protocollen van het Reichs-
kammergericht te Spiers zag gerangschikt onder de handelingen van
den Rijksdag, die, zooals meermalen het geval was, ook in 1543 (het
jaar, waaruit deze stukken dagteekenen) te Spiers gehouden is.
Zulk een deel, dat hier abusievelijk onder de Diètes et Diétines
is gebracht, blijft natuurlijk ook onvindbaar voor dengene, die een
onderzoek naar de geschiedenis der Kamer te Spiers zou willen
instellen. En niet in een enkel deel, maar in tal van nummers der
zelfde reeks zgn. Rijksdagakten heb ik geconstateerd, dat de bewerker
de door hem in zijn inleiding (blz. 27) aangegeven wijze van zuivering
van het fonds, waartoe vroeger blijkbaar alle stukken op Duitschland
of het Noorden en Oosten van Europa betrekking hebbend maar werden
toegevoegd, ook maar eenigszins methodisch heeft doorgezet of
zelfs daarnaar gestreefd. Terwijl sommige banden, met name der eerste
nummers, geheel uiteen zijn gehaald, is de serie der Diètes intact
gebleven op de ruggen na en treft men daarin een mengelmoes van
stukken, die met de hierbeschreven Secrétairerie nooit iets te maken
hebben gehad. Een ieder zal dit kunnen beoordeelen, wanneer ik hier
meedeel, dat de door Lanz, Correspondenz des Kaisers Karl V, t.
II s. 419 vlg. uitvoerige Fransche briefwisseling en instructies van
Gerard Veltwijck als keizerlijk gezant naar Constantinopel volledig
in deze verzameling voorkomt, vooral in no. 781, waar men tevens
den door hem opgemaakte staat van reisonkosten en andere uitgaven
bij de Verheven Porte vindt, die, hoe interessant ook, met het fonds
in kwestie niets heeft uit te staan. Tevens treft men er allerlei minuten
aan van de hand van den toenmaligen president van den Conseil
Privé Louis de Schore, eveneens in het Fransch gesteld, of van in
dezelfde taal gestelde instructies als door Lanz in de Staatspapiere
zur Geschichte des Kaisers Karl V, s. 296 vlg. zijn uitgegeven en dgl.
stukken meer (ook enkele Nederlandsche), die het ondoenlijk is hier
verder op te noemen. Hoe systeemloos hier werd geïnventariseerd
i. p. v. het fonds zooveel doenlijk te reconstrueeren, kan blijken uit
de aanteekening bij no. 106, waar de bewerker expressis verbis
aantoont, dat de inhoud daarvan van andere herkomst is dan de
Secrétairerie allemande, en desniettemin het in de gewone volgorde
van zijn inventaris opneemt, terwijl het in de aanteekening op blz. 34
aangewezen register van een ander in de A.G.R. aanwezig fonds, blijkens
de apostillen op de stukken gesteld, juist wel in deze Secrétairerie
thuishoort, maar toch niet in den inventaris werd opgenomen.
Een eigenaardige ontdekking, die ik bij het doorloopen van dezen
inventaris nog deed, wil ik verder niet achterhouden, omdat ze
mogelijk ook anderen van nut kan wezenmen krijgt tevens een kijkje
erdoor, voor wat voor geval men op het Brusselsche Rijksarchief
soms komt te staan. Uit een in begin Jan. 1925 door mij gemaakte
aanteekening wist ik, dat ondanks alle nasporingen, te mijnen
gerieve gedaan, een register der Papiers d'État et de LAudience be
treffende de Keulsche onderhandelingen in 1579 tusschen afgevaar
digden van Noord-Nederlandsche, Spaansche en Duitsche zijde om
tot de gewenschte Pacificatie te komen niet te achterhalen was,
hoewel het stellig bleek niet te zijn uitgeleend. Sindsdien heb ik
aanvankelijk nog meermalen naar hetzelfde register no. 410 geïnfor
meerd, maar steeds tevergeefs, waarom ik eindelijk verdere na
vraag maar had opgegeven. Dat ik in den hier besproken inventaris
op no. 269 een register zag van denzelfden inhoud, viel wel even
op, maar ook niet meer, daar in deze Secrétairerie stukken over
de Keulsche Pacificatie verwacht kunnen worden. Mijn verrassing
steeg echter ten top, toen ik achter een noot uit ditzelfde register
op blz. 16 der inleiding de daar zeker misplaatste, maar allerver-
rassendste aanteekening vond: Secrétairerie d'État allemande, reg.
no. 269 Ancien no. 410 des Papiers d'État et de LAudience.
Ziedaar dus het verloren schaap terug, waarmee ik den heer H. Nelis,
den chef der tweede afdeeling, waartoe het fonds der Audience
behoort, van harte gelukwensch. Want dat hij van dit ooilam afstand
zou hebben gedaan, is sinds 1925, het jaar der vermissing, in de