98 Onze Archiefschool was eene vakschool, en dat is de Ecole des chartes niet. Zij heeft veeleer ten doel het vormen van jonge historici, in staat om de origineele bronnen met vrucht te raadplegen, die dus „1* interpretation des chartes" verstaan. Dat zulke goed onderlegde historici ook voor het bekleeden van een archivarisschap in aanmerking komen, ligt voor de hand, maar is niet noodig. Het onderwijs is op die loopbaan niet speciaal ingericht. Bij een zoo groot verschil tusschen de Fransche Ecole en de Nederlandsche school, is het, zal men zeggen, van weinig praktisch nut de geschiedenis der Ecole des chartes na te gaan; wat daar voldeed, kan hier ongeschikt zijn, en omgekeerd. Toch mag wel op een paar punten gewezen worden. De voorschriften, voor de Ecole gegeven, stellen de mogelijkheid open om gedurende een bepaald jaar door specialisten cursussen te doen geven in bijzondere, anders niet onderwezen vakken, en daarvan is meermalen gebruik gemaakt; zoo zijn lessen gegeven over de Provengaalsche litteratuur, over de heraldiek, over de Latijnsche poëzie in de middeleeuwen, over het Duitsch, over de numismatiek, over de vorming van plaatsnamen etc. Ook het Koninklijk besluit op de instelling eener Archiefschool voor zag in het geven van onderwijs in vakken, die niet in het examen programma waren opgenomenmaar het gaf alleen gelegenheid om vaste leerstoelen voor andere vakken op te richten, iets, waartoe de Regeering van zelve niet zoo licht komt, en waartoe het ook nooit gekomen is. Als ooit de Archiefschool wordt hersteld, schijnt de ge legenheid om diergelijke cursussen gedurende een enkel jaar te geven, ook hier te moeten worden opengesteld. Ik geloof, dat zulke cursussen in genealogie, heraldiek, numismatiek, middeleeuwsch latijn, middel- nederlandsche geographie enz. van veel nut zouden kunnen zijn. Maar datgene wat de geschiedenis der Ecole vooral leert, is dit, dat zulk eene school moet toonen eene wetenschappelijke instelling te zijn, die als zoodanig recht van bestaan heeft, en dat die weten schappelijkheid niet aan praktische belangen ondergeschikt mag worden gemaakt. Hier te lande zou dat m.i. met logische noodzakelijkheid er toe moeten leiden, dat, wil het onderwijs op hoog peil blijven, de toegang tot de lessen behoudens uitzonderingen alleen zou open staan voor hen, die den graad van doctorandus bezitten, en het onderwijs dus niet meer zou kunnen worden gevolgd door hen, die zich voor het tweede-klasse-examen voorbereiden. Voor die categorie zou het onder wijs moeten blijven, gelijk het nu is, d.w.z. uitsluitend praktisch. R. F. 99 Nogmaals: Het dossierstelsel. Het onderschrift, dat Dr. Heeringa heeft geplaatst onder mijn artikel in het Ned. Archievenblad no. 1 van 1929/1930, geeft mij aan leiding op deze aangelegenheid nog even terug te komen, omdat ik haar van te groot belang acht voor het archief om hiermede te eindigen. Mijn betoog was er op gericht, dat de verzorgers van de „nieuwe" archieven die zeker in de eerste plaats het oog hebben op de belangen van de administratie zouden weten welke bezwaren er uit een oogpunt van de historie zijn tegen bepaalde door hen gevolgde methoden van ordening (meer speciaal tegen het dossierstelsel), opdat daarmede zooveel mogelijk rekening kan worden gehouden. Nu verwijst Dr Heeringa naar hetgeen ik heb geschreven over de waarde van de chronologische inschrijving der stukken. Wanneer ik daaruit de conclusie zou moeten trekken, dat deze chronologische vermelding van de stukken het geneesmiddel is voor de kwaal, waaraan de ar chieven geordend volgens het dossierstelsel schijnen te lijden, dan kunnen de archivarissen m.i. gerust zijn, want behalve de chrono logische indicateurs kent de gemeente-administratie ook nog de notulen (Raad, Burg. en Weth.), waarin de meest belangrijke stukken in chrono logische orde zijn behandeld. Doch hieruit zou voor mij dan tevens volgen, dat het wel degelijk van belang kan zijn over deze aangelegenheden van gedachten te wisselen. Ook acht ik het daarom van zoo groot belang, omdat het misschien niet is uitgesloten, dat met betrekking tot de archiefverzorging iets wordt gedaan of nagelaten, dat zonder eenig bezwaar door de administratie zou kunnen worden nagelaten of verricht in het belang van de historische beteekenis der archieven. Eerst wanneer gebleken is dat dit niet mogelijk is, kunnen wij er vrede mede hebben dat er een diepe klove ligt tusschen de methode van ordening van het „oude" en „nieuwe" archief. In een vorig artikel (zie Ned. Archievenblad 1927/1928, no. 2) heb ik de beteekenis van het dossierstelsel besproken, dit getoetst aan de Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven en daarin niets gevonden wat mij verontrustte. Nu had ik gaarne gezien dat wanneer mijn oordeel in deze niet juist is wordt aangetoond wat in het dossierstelsel dan wel verontrustend is voor de historie. Dr. Heeringa nu zinspeelt er wel op, dat hij, met betrekking tot de historische belangen der archieven, niet zoo hoopvol is gestemd, doch hij laat na om den sluier, die daarover schijnt te hangen, op te lichten. Mogelijk heb ik mij wel verkeerd uitgedrukt, toen ik sprak van gedachtenwisseling. Ik had misschien beter kunnen spreken van voor lichting door de archivarissen ten behoeve van de verzorgers der

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1930 | | pagina 15