94 95 verjaard, en ik had geene neiging mijn mosterd zoo lang na den maaltijd zelf op te disschen. Echter viel, toen ik de „Histoire de 1' école" nog eens door bladerde, mijne aandacht op enkele punten, die als van zelf aanleiding geven de Nederlandsche Archiefschool, die een tijd lang heeft bestaan, te vergelijken met hare zooveel oudere zuster de Ecole des chartes, en te trachten uit de vergelijking eenige lessen voor het Nederlandsche archiefwezen te trekken. Waartoe zal men wellicht vragen, opnieuw die oude Archiefschool ter sprake gebracht, alsof zij niet dood en begraven was? Welnu, den moed om opnieuw over dat onderwerp te schrijven heb ik juist geput uit de lectuur van het boven genoemde hoofdstuk over de geschiedenis van de Ecole des chartes. Die geschiedenis is in den beginne ook eene lijdensgeschiedenis geweest. Reeds in 1809 is er sprake van, het oude Cabinet des chartes, dat tijdens de Revolutie was te niet gegaan, te herstellen in gewijzigden vorm. De zaak is toen echter niet tot stand gekomen, en dat was eigenlijk gelukkig; want de Keizer had eene geheel andere opvatting van de nieuw te stichten school, dan die, welke zijne raadslieden voorstonden, en opgevoed in de denkbeelden van de tweede helft van de 18e eeuw als hij was, had hij meer het geschiedenis-onderwijs en het schrijven van historisch-philosophische boeken, dan het bevorderen der geschied- vorsching op het oog als zijne intentiën waren uitgevoerd, dan zou eene school zijn gesticht, meer geschikt om Ravnals te vormen men weet, dat Raynal's werken tot 's Keizers geliefde lectuur behoorden dan Delisles of Prous. „Si elle ne se retrempe au contact des documents, I' histoire s' épuise et se déforme." Eerst in 1821 is de Ecole des chartes in het leven getreden. Maar reeds dadelijk was er eene sterke oppositie. Er waren er, die meenden, dat het doel der school eigenlijk zou zijn het aanmoedigen der genealogische studiën, en men geloofde, dat het snuffelen in oude documenten weinig nut zou hebben voor het vaststellen van de rechten van het volk. Zoo mengde de politiek zich in den strijd. Het gevolg was, dat de ternauwernood opgerichte school dreigde te niet te gaan en slechts door de reorganisatie van 1829 gered werd. Rechtstreeksche voorstellen om de school op te heffen zijn er sedert niet gedaan, maar wel zijdelingsche om het budget te verminderen, om aan de bezitters van het diploma van archiviste-paléographe het recht op benoembaar heid aan een departementaal archief te ontnemen, om eene speciale school tot opleiding van archivarissen en bibliothecarissen naast de Ecole des chartes in te richten en diergelijke meer. De Ecole des chartes heeft ten slotte alle oppositie weten te overwinnen, niet het minst omdat zij in de volksvertegenwoordiging warme behar tigers van hare belangen vond, die voor haar in de bres sprongen en de ministerieele voorstellen, die haar dreigden te treffen, deden schipbreuk lijden. Deze herinnering heeft mij moed gegeven voor de herleving van onze Nederlandsche Archiefschool. Wie weet, of ook zij nog niet weer eens zal opleven en het nut, dat hare oprichters er zich van hebben voorgesteld, zal kunnen verbreiden, ofschoon ik vrees, dat, als dat alles gebeuren moet, dank zij de belangstelling en den invloed van de leden onzer Volksvertegenwoordiging, de resurrectie in de naaste toekomst niet te verwachten is. Ik verwacht meer van het inzicht der Regeering in de nooden van het archivariaat. Een der middelen, die men in Frankrijk gebruikt heeft om de school de noodige levenskracht in te blazen, is hierin gelegen, dat men aan de tot de school toegelaten leerlingen dadelijk en in af wachting op eene beter bezoldigde betrekking, eene jaarlijksche tegemoetkoming toekent, die zij verliezen, als zij voor hun examen aan het einde van eiken cursus niet slagen. Hier te lande, waar men gewoonlijk na eene studie van één jaar examen voor archiefambtenaar doet, zou zulk eene regeling weinig zin hebben; zij heeft zeker ook niet veel kans te worden ingevoerd. Eene andere bepaling in het bijzonder ten voordeele der leerlingen, die het einddiploma verworven hebben, is deze, dat de bezitters van dat diploma kunnen worden aangesteld tot departementsarchivaris, zonder dat daarvoor een nieuw examen noodig is. Ook bij ons geldt, dat zij, die voor het examen geslaagd zijn, zonder meer bij het archiefwezen benoembaar zijn. Ja, onze wetgeving gaat nog verder en sluit in het algemeen hen, die zich niet met goed gevolg aan het examen onderworpen hebben, van de benoembaarheid tot archiefambtenaar uit, en deze toestand is gelukkig, ook na de stopzetting der school, blijven bestaan. Tusschen de Ecole des chartes en de vroegere Nederlandsche Archiefschool zijn intusschen zeer principieele verschilpunten te con- stateeren. Allereerst wat de toelating der leerlingen betreft. Het oor spronkelijke plan van baron Gérando, secretaris generaal van het departement van Binnenlandsche Zaken onder het eerste Keizerrijk, bepaalde: „Nul ne pourra être admis au nombre des élèves s' il n'est licencié en droit." Toen echter in 1821 de school tot stand kwam, werd uitdrukkelijk bepaald, dat men, om als leerling te worden toe gelaten, bachelier ès lettres zijn moest; de juristen werden dus uit gesloten. Dit voorschrift is sinsdien altijd van kracht gebleven, niet tegenstaande de bezwaren er tegen, die in het Livre du centenaire zeer duidelijk zijn uitgesproken: „Nous ne savons si 1' on doit regretter 1' abandon de cette proposition de Gérando, mais on ne pouvait indi-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1930 | | pagina 13