88
In de maatschappij trad hij op, 1 Maart 1890, toen hij aangesteld
werd tot rechtskundig ambtenaar aan het gemeente-archief van Utrecht.
Hier bleef hij nog geen twee jaren werkzaam, want reeds in Februari
1892 had zijn benoeming tot archivaris der gemeente Dordrecht zijn
overplaatsing naar de Merwestad ten gevolge. In Mei 1901 volgde zijn
benoeming tot archivaris van Leiden als opvolger van den jong over
leden Dozy, welke betrekking hij tot zijn dood heeft waargenomen.
In de sleutelstad vond hij het geluk van zijn leven in zijn aanstaande
vrouw, mejuffrouw Johanna Gordon, met wie hij 17 September 1908
in het huwelijk trad. Hij overleed 9 Maart 1930 te Wassenaar, waar
heen hij sinds 17 jaren zijn woonplaats verlegd had, eerst als forens,
in 1924 voor goed.
Ziehier de droge opsomming van de belangrijkste feiten uit een
rijk en welbesteed leven, want al hinderde het Overvoorde telkens,
dat hij de laatste acht, negen jaren niet over zijn volle kracht kon
beschikken, dat heeft hem toch niet belet om veel te doen en hij
heeft ook bijna steeds de resultaten van zijn werk kunnen zien, hetgeen
lang niet voor iederen werker is weggelegd.
Wat hij voor het Nederlandsch archiefwezen geweest is, moge
hier eenigszins uitvoerig worden meegedeeld. Zijn andere werkzaam
heden: voor het Museum „De Lakenhal", voor den Oudheidkundigen
Bond zijn schepping voor de Monumentencommissie, voor de
Provinciale Zuid-Hollandsche Archeologische Commissie en zooveel
andere commissies, waarin hij zitting had, kunnen in dit tijdschrift
gevoeglijk onbesproken blijven.
Bepalen wij ons dus tot zijn eigenlijke archiefwerkzaamheden,
dan moeten wij beginnen met zijn kortstondig verblijf te Utrecht,
nu veertig jaar geleden. De waarlijk niet weinig van zijn ambtenaren
eischende chef, mr. Muller, was met zijn benoeming ingenomen en
over zijn werk tevreden„de werkzaamheden van den heer Over
voorde leveren het bewijs, dat in zijn persoon eene ware aanwinst
voor het archief verkregen is", zoo luidde het vleiend testimonium in
het archiefverslag over 1890. En ook het afscheidswoord van den
strengen chef was vol waardeering over zijn bekwaamheid en ijver
en eindigde met den wensch, dat zijn opvolger hem in onvermoeide
werkzaamheid mocht evenaren.
Te Dordrechtwaar Overvoorde ruim negen jaar, van Februari
1892 tot Mei 1901 vertoefde, was hij als stadsarchivaris vrijwel zijn eigen
baas en vol energie vatte hij zijn taak op. Dadelijk drong hij op betere
huisvesting van het archief aan, zoo mogelijk en het liefst door stich
ting van een nieuw gebouw, vrijstaand en naar de eischen des tijds
89
ingericht of anders in een bestaand gemeente-gebouw, dat tegen
brandgevaar voldoende waarborgen gaf. Deze wensch werd, althans
wat het laatste gedeelte betreft, spoedig vervuld; reeds 4 April 1894
besloot de Raad, om het huis op den hoek van de Grootekerkstraat
en het L/rootekerkplein voor de gemeente aan te koopen en te doen
inrichten voor archief. Met die plaats tegenover de kerk was Over
voorde zeer ingenomen. „Waarlijk", zoo liet hij zich uit, „men had
geen eigenaardiger plaats kunnen vinden voor het bewaren en be
arbeiden van de bronnen onzer stedelijke geschiedenis dan juist hier,
onder de schaduw van dit fraaie bouwwerk van het verleden, zelf
een archief in steen en metaal". Dat verklaart ook de bijzondere zorg
en moeite, die hij zich verder zijn heele leven lang voor de restau
ratie van die kerk heeft getroost.
In dit archiefgebouw begon de archivaris niet alleen de reeds
voorhanden archieven, boeken en prenten te beschrijven, doch ook
bemoeide hij zich, om nog elders berustende Dordtsche archieven
daar onder zijn hoede te nemen. In 1898 verscheen de catalogus van
de bibliotheek, in 1899 die van de prentverzameling in druk; het
volgende jaar werden de belangrijke oude rechterlijke archieven
van de arrondissements-rechtbank naar het archiefgebouw overgebracht,
gevolgd door gedeelten van het gemeentelijk archief uit het stadhuis
en door vele archieven van met de stad verbonden stichtingen en
instellingen.
Maar van de ordening en beschrijving dier archieven kon niet
veel meer komen; reeds in 1901 vertrok Overvoorde naar Leiden
wegens zijn benoeming tot archivaris der gemeente aldaar.
Hij had te Dordrecht zijn tijd goed besteed, een bruikbaar archief-
gebouw ingericht dat den bezoekers voor onderzoek en studie ge
legenheid bood en waarin naast het eigenlijke gemeente-archief ook
verscheiden andere belangrijke archieven met de stedelijke bibliotheek
en de prentverzameling waren ondergebracht. Door zijn initiatief was
de belangstelling in het archief zeer toegenomen en door zijn werkzaam
aandeel in vereenigingen, die ijverden voor het behoud van Dordrecht's
schoon en voor het bestudeeren harer historie, moet zijn heengaan
naar Leiden een moeilijk te vervullen plaats hebben opengelaten.
Het was begrijpelijk, dat de Sleutelstad Overvoorde aantrok. Als
centrum van wetenschap, als universiteitsstad, waar hij bovendien
zelf zijn studiejaren had doorgebracht, evenals Dordrecht een onzer
oudste Hollandsche steden met een rijk archief, moest Leiden voor
hem een groote bekoring hebben. En dat de belangrijke taak hem
was toebedeeld, om ernstige onderzoekers in het archief op het
goede spoor te brengen en hun het pad te effenen, moet hem een
1) Zijn voorganger daar was A. VAN DE WEG; wie onzer kent den naam nog?
2