194
en twee gemeenslieden waren. Herhaalde veranderingen in de ver
kiezing van de weidegraven hebben er in de volgende eeuwen nog
plaats gehad, terwijl bij concordaat van 1667 bepaald werd, dat de
weidegraven tot de grootburgers moesten behooren.
De functie van hoofdmeester bestond dus van 1517 af; ook in
de verkiezing van dezen functionaris is herhaaldelijk verandering ge
komen, terwijl het in de 2e helft der 17e eeuw gewoonte werd, dat,
wie 't eene jaar timmermeester was geweest, 't volgend jaar hoofd
meester werd.
't College van de brugmeesters, ook gekozen uit 't stedelijk
bestuur, heeft bestaan van 1487 toen de brug over den IJsel vol
tooid was tot 1522, toen de brug door de Oelderschen vernield
werd. De brug werd pas in 1539 herbouwd, maar sindsdien werd de
zorg er voor opgedragen aan den timmermeester.
De straatmeesters hadden de zorg voor het onderhoud der binnen
de muren gelegen stratende wegenmeesters hadden het toezicht
over de buiten de vestingmuren gelegen wegen en dijken, sluizen en
wateringen. Ook deze beide colleges bestonden uit 2 leden, gekozen
uit de stedelijke regeering.
De artilleriemeesters, vóór de 16e eeuw „bewaarders van het
bussenhuis" genoemd, hadden met hun beiden te zorgen voor het
verdedigingstuig en het aanmaken van het benoodigde kruit.
Wat het tweede werkje betreft, hiertegen gelden in nog sterkere
mate, van uit het oogpunt van archiefordening, de genoemde bezwaren.
De wanverhouding, die er bestaat tusschen 60 bladzijden
inleiding en 20 bladzijden inventaris is nog wel het minste. Even
eens de te uitvoerige beschrijving der stukken. Het hoofdbezwaar is
dit, dat ons inventarissen gegeven worden van fictieve archieven.
Mr. Acquoy geeft het eigenlijk zelf aan in een opmerking, die hij aan
de inventarissen laat voorafgaan„nagenoeg alle hier beschreven
deelen en losse stukken betreffen het toezicht van het stedelijk bestuur
op de instellingen van weldadigheid en behooren dan ook tot het
archief van schepenen en raad."
Wat ons dus geboden wordt zijn geen inventarissen van de
archieven der instellingen van weldadigheid, maar lijsten van stukken,
uit hun verband gerucht, die tot het archief van schepenen en raad
behooren.
Wel is het dus te hopen, dat er eens een wetenschappelijke
inventaris van het zoo rijke Deventersche archief tot stand komt.
Niettemin heeft de inleiding haar verdienste als historisch over
zicht over de instellingen van weldadigheid in Deventer. Waar van
195
deze instellingen in de verschillende plaatsen nog zoo weinig bekend
is, is elke vermeerdering van kennis daaromtrent toe te juichen.
Deventer was niet weinig gezegend met weldadigheidsstichtingen.
We hooren van het Heilige Geesten- of Groote Gasthuis, opgericht
in het begin der 13e eeuw en van zijn lotgevallen; van het Voorster
Gasthuis, gesticht in 1471, van het St. Jurriënsgasthuis, in tegenstelling
tot de beide vorige een stichting der gemeente en gebruikt als
„domus leprosorum".
Verder krijgen we een overzicht van de geschiedenis van het
St. Geertruiden Gasthuis, in 1512 door de Deventer regeering bestemd
voor de pestlijders, van het St. Elisabeths gasthuis, gesticht in het
laatst der 15e of het begin der 16e eeuw voor de verzorging van
armen in 't algemeen, van het Heilig Sacraments huis, in de 15e eeuw
tot huisvesting van acht arme vrouwen bestemd door Henrick Bruyns
en daarom ook wel Henrick Bruynshuis genoemd, van het Oude-
Mannenhuis, Pols-Armenhuis en Havenhuis, het Burgerweeshuis, het
Kinderhuis, het Oude Vrouwenhuis, het Stappenhuis, het Mouwickshuis,
het Herman Boevinckshuis etc.
Zooals gezegd, deze inleidingen hebben groote historische waarde,
maar zij doen ons des te meer verlangen naar een wetenschappelijke
ordening van de bronnen, waaruit de zoo rijke geschiedenis van
Deventer kan worden opgebouwd.
N. J. PABON.
Berichten.
Algemeen
Bijeenkomst van historici te Venetië op 5 9 Mei 192 9.
Op deze bijeenkomst, tevens de jaarlijksche vergadering van het Comité Internationale
des sciences historiques zie Ned. Archievenblad 1927/1928, blz. 220 vlg. zi|n twee
belangrijke zaken op archiefgebied aan de orde gebracht. Naast de verschillende
commissies, die als gevolg aan het Congres te Oslo zijn ingesteld, en eveneens op
bovengenoemde dagen te Venetië hebben vergaderd, is nog de vorming eener nieuwe
Commissie voorbereid, die zich in het bijzonder met de archieven zal bezig houden,
en als eerste taak zal hebben dat tot stand brengen van een Internationaal
Archiefcongres. Als tweede zaak van belang is door den Roemeenschen afge
vaardigde Prof. lORGA de wensch uitgesproken, dat het Comité Internationale moeite
zal doen om de Roemeensche archieven op te vorderen, die thans nog te Moskou
berusten.
Dr. TH. DE VISSER. Bij Kon. besluit van 9 Juli is aan dr. TH. DE VlSSER
oud-minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen de gouden eerepenning
toegekend, als blijk van waardeering van zijne belangstelling voor de openbare ver
zamelingen van geschiedenis en kunst. De minister van onderwijs, kunsten en weten
schappen mr. WASZINK heeft dit eereteeken aap dr. DE VlSSER ten diens huize
overhandigd. N. R. C.