186 in verschillende talen stemmen opgaan, die het bedenkelijke voor de practijk en voor de toekomst van het ontbreken van een geraamte aantoonen, maar het is verontrustend, dat er weinig zekerheid bestaat dat de geraamten worden gevormd en in stand gehouden. Mr. Jenkinson bespreekt een centrale registratuur, zooals hij die zou willen invoeren1), de heer Noordenbos heeft het belang van de chronologische inschrij ving bij ons betoogd 2). Dr. Müsebeck voorziet, hoe moeilijk de taak der archivarissen zal worden, wanneer de op de oude wijze gevoerde Tagebücher gaan ontbreken en zij toch inlichtingen moeten geven, hij voert een geval aan, waarbij het Reichsgericht de vermelding van een (verduisterd) document in de Tagebücher der Obersten Heeres- leitung heeft aanvaard als bewijs dat het stuk had bestaan. Zeker, de toekomst lijkt niet rooskleurigde mannen van de practijk zijn tegenwoordig erg gelukkig met hun dossiersystemen, maar of de historicus er over vijftig jaar gemakkelijk mee werken zal en of de archivaris hem goed voorlichten kan, zijn vragen. Dat op de archi varissen in dienst van openbare lichamen of maatschappelijke groot heden (spoorwegmaatschappijen, banken, industrieën) een reuzenmassa toestroomt, is veel minder erg dan dat we dien stroom moeten zien als een griezelige massa van ongewervelden. Het is mogelijk de massa te beperken, het is zelfs noodig, maar het is niet zoo eenvoudig. Terloops vernemen we van dr. Müsebeck, dat het in Duitschland mogelijk is dat stukken „unrichtigerweise kas- siert" 3) zijn. Er zijn nog ergere dingen denkbaar en de kans is groot dat er vele archieven onoordeelkundig opgeruimd worden. Maar wanneer men dit met oordeel wil doen geschieden, wie moet het dan doen? De ambtenaar (registrateur), zegt Jenkinson, de archivaris, zegt Hall. M. i. heeft de eerste gelijk. De praktijk in Nederland is ook zoo, dat de autoriteiten, die de archieven gevormd hebben, beslissen wat ver nietigd mag worden; alleen is aan de archivarissen gevraagd of bij de V. V. V. stukken nog iets van historisch belang kon zijn. Hall zal tot zijn opvatting gekomen zijn door droevige ervaring van opruimings woede4). Wanneer men zich indenkt in den omvang en de beteekenis, die de door den oorlog, de uitbreiding van de staatszorg en de vorming van groote maatschappelijke organismen opgeworpen archieven reeds 187 hebben en nog meer zullen krijgen, waarnaast onze middeleeuwsche, 16de. tot 19de_eeuwsche weinig vertooning zullen maken, rijst de vraag, welke lieden ze moeten behandelen en hoe zij voor hun geweldige taak kunnen worden voorbereid. Dr. Müsebeck wijdt aan het onder werp belangrijke opmerkingen. Met hem zullen we het eens zijn, dat men het ontstaan van eenzijdige specialisten moet voorkomen, dat volontairs buiten het gebied, waarop zij een proefschrift geleverd hebben, nog geheel andere dienen te behandelen. Het is toe te juichen dat de ambtenaren te Potsdam en te Weenen hun kijk op het geheel niet verliezen. Met bijzondere voorschriften omtrent de opleiding zou ik toch zuinig willen zijn, ook omdat mannen van ervaring en inzicht als dr. Müsebeck en Charles Schmidt zich in verschillenden zin uitlaten. De eerste meent, met allen eerbied voor den staat van dienst der mediaevistisch geschoolde vakmannen, dat de wetenschappelijke ambtenaar van een modern archief het wijde gebied van de staat huishoudkunde, bankwezen, sociologie, techniek en verkeer moet beheerschen dit woord staat er. De ander wenscht aan de leer lingen van de Ecole des Chartes eenige colleges te doen geven over de moderne onderwerpen, die hen in een nieuw archief minder vreemd doen staan dan hun ouderwetsche voorbereiding anders licht zou doen, zonder de waarde te miskennen van de strenge methode, die de Ecole des Chartes haar discipelen pleegt bij te brengen. Het zal er mee zijn als met de gymnasiale opleiding, die meer vormt dan kennis geeft. De noodige kennis moet de ambtenaar maar zien te verwerven als hij weet voor welk archief hij geplaatst wordt; dat is nu niet anders, wanneer hij een rechterlijk, een klooster- of een waterschaps archief te ordenen krijgt. Mogelijk zijn voor de benoembaarheid tot archiefambtenaar ook andere dan de thans geldende doctoraten in aanmerking te nemen; licht zullen de groote maatschappijen en banken aan doctoren in de handelswetenschappen de voorkeur geven, maar met den heer Schmidt mogen we wenschen, dat de zakenwereld leert begrijpen, dat zij voor den opbouw van archieven ook goede krachten zal kunnen vinden in de op oude wijze gevormde archivarissen. K. HEERINCA. Provinciale Archiefinspectie in Pruisen. In Pruisen wordt den laatsten tijd in archiefkringen de wenscheiijk- heid van de invoering van een archiefwet uitgesproken, waarbij in het bijzonder op de bij ons geldende wettelijke bepalingen wordt gewezen. Vooral toezicht op andere archieven, dan die van den Staat, wordt Hij behandelt ook het veelvuldig gebruik van de telephoon; hij wil dat ambtenaren aanteekeningen houden van gesprekken die gevolgen hebben. 2) P. Noordenbos, Gemeentelijke Registratuur. Alphen aan den Rijn. 1926. Zie N. Arch, blad 1927/1928, blz. 111 vlg. en 138 vlg. 3) Arch. Zeitschrift 1929, blz. 142. Hij spreekt schamper over de vervanging van het woord „destruction door „disposal". Als over documenten wordt „beschikt", weten ingewijden wat dit beduidt.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 22