180
Terwijl bij de indeeling en de inventarisatie de oude organisatie
behoort te worden gevolgd, is men bij de berging der stukken geheel
vrij. Daar beslist de zorg voor het behoud der archiefstukken De
archieven in het Duitsche Rijksarchief moeten volgens het herkomst-
beginsel ingedeeld en geïnventariseerd worden, maar of de „Aufstellung
dienovereenkomstig plaats hebben kan, is een praktische vraag.
Natuurlijk is dit wel wenschelijk, maar dikwijls zal er een gedeelte
van archief A in de voor archief B bestemde kamer geplaatst
moeten worden, en waar wagens, ja treinen vol documenten binnen
komen, is de eerste eisch ze zoo onder te brengen, dat men ze
weervinden kanlater kan men ze verplaatsen. Het schijnt mij niet
uitgemaakt, dat te Potsdam het herkomstbeginsel al geschonden is,
al kan dit er wel van komen; voorloopig heeft men de stukken niet
volgens het beginsel kunnen plaatsen; dat is alles wat er gebeurd is.
De arbeid, dien dr. Müsebeck en zijn groote staf van ambtenaren
hebben te verrichten, lijkt mij vooral guantitatief geweldig. Het is
gelukkig dat er menschen zijn die den lust en de geschiktheid hebben
dien op zich te nemen. Dr. Müsebeck moet zonder twijfel een der
beste krachten van het Pruissische archiefwezen geweest zijn, toen
men hem naar het Rijksarchief bevorderde, en de woorden, die dr. Bailleu
hem bij het afscheid meegaf: „Sie übernehmen eine Aufgabe, wie
sie nur einmal einem Archivar in Jahrhunderten gestellt wird" duiden
aan, welke beteekenis men aan de aan deze beste kracht gegeven
opdracht heeft gehecht. Ik ontken de beteekenis niet van het werk
dat er te verrichten is, maar ik meen, dat de omvang van de te
verwerken archieven een aantal werkzaamheden meebrengt, die moeten
voorgaan maar gualitatief nu niet zoo heel gewichtig behoeven te zijn.
Het einddoel is, alle archieven te beschrijven en ook te plaatsen
in organisch verband. Maar zij komen niet binnen in de ideale volg
orde en dr. Müsebeck bestemt nu de beschikbare ruimten, zooals hem,
op grond van de inlichtingen omtrent hetgeen te wachten is, gewenscht
voorkomt. Wij mogen wel aannemen, dat een zoo hoogstaand archief
ambtenaar dit op een wijze doet die een ander niet licht verbeteren
zou. De „Aufbau", zooals wij dien kennen uit Archievenblad 1925/'26,
blz. 29 vlg. en Archivalische Zeitschrift 1925, blz. 121, doet toch wel
wat zonderling aan, vooral het in het laatstgenoemde gegevene over
zicht, dat iets uitvoeriger is dan het andere. Van vele archieven is
nog niets ontvangen, maar er wordt plaats voor opengehouden. Wel
ontvangen zijn de archieven van het opgeheven keizerlijke leger,
waarvoor dus veel bergruimte in beslag genomen is. Maar nu is het
Arch. Zeitschrift 1929, blz. 147.
181
schema: I Politica, waaronder vele rijksministeries; II Militaria, de
leger-archieven; III Oconomica und Technica, waaronder weer rijks
ministeries, ook het Kriegsamt; IV Justicialiaenz. enz., in het geheel
elf afdeelingen. Ik kan dit niet bewonderen; alle rijksministeries staan
archivalisch gelijk en of er van het eene duizendmaal zooveel stukken
ingekomen zijn als van het andere, doet niet ter zake. De geheele
tweede afdeeling moet een deel zijn van het archief van het Kriegs
amt. Er zijn meer aanmerkingen van dien aard te maken, maar zij
verliezen veel van haar waarde, wanneer men het geheele overzicht
voor niets anders wil houden dan een globale magazijnstaat, waarop
gereserveerde leege kamers vermeld zijn.
Zulk een stuk is nuttig en noodig voor den inwendigen dienst,
maar het publiek heeft er niet mee te maken. De ambtenaren moeten
weten, waar de archieven in het reuzenmagazijn ergens ondergebracht
zijn, of liever zij moeten ze kunnen vinden. Hoe men dit bereiken
kan, weet dr. Müsebeck wel te vertellen. Men heeft er een manier op
te Weenen, die beschreven is in de Archivalische Zeitschrift 1925
(blz. 186) door prof. L. Bittner. Dr. Müsebeck prijst hetgeen te Weenen
gedaan is, maar verklaart de navolging wegens het gebrek aan
ambtenaren voor onmogelijk in Duitschland. Dit lijkt vreemd, omdat
het bedoelde werk te Weenen juist gedaan is als het eerst noodige
en het eenig mogelijke, waar men slechts over weinig personeel beschikt.
Billijkheidshalve moet ik opmerken, dat het te Weenen verrichte
zich aansluit bij de aldaar reeds lang gebruikelijke werkmethode. Men
bezat een overzicht van den inhoud van het geheele Staatsarchiv,
den Generalkatalog, in de jaren 1913—1916 vervaardigd door den
heer Bittner met zeven helpers. Men heeft alle vertrekken opgenomen
en aangeteekend wat er in was, onverschillig of de bewaring aan de
organische ontwikkeling der administratie beantwoordde dan niet,
en de aanteekeningen (Grundblatter) op drieërlei wijze, naar de stand
plaats, naar den alphabetischen titel, naar de meer of minder gevor
derde inventarisatie gerangschiktten slotte bezat men ruim 23000
bladen, de verwijzingen meegerekend, bewaard in 59 mappen. Na den
oorlog, toen vele archieven moesten worden afgestaan en andere
binnenstroomden, heeft men veel verplaatst en in den Generalkatalog
gewijzigd, maar men is niet door dit alles overweldigd. „Mit Stolz
können wir sagen, dasz heute alle Abteilungen des Archivs, auch die
neu übernommenen, aufgestelit, geordnet und hinlanglich gebrauchs-
fahig gemacht und tatsachlich auch schon der amtlichen und privaten
Benützung zuganglich gemacht worden sind". Dat er fouten gemaakt
zullen zijn, wordt intusschen bescheidenlijk als waarschijnlijk aan
genomen.