176 De technische verzorging der bescheiden, welke behouden zijn uit den brand van het Leidsche stadhuis. Bij de bespreking van de „Lijst houdende opgaaf van ver nietigbare stukken in de gemeente-archieven" ('s Graven- hage Alg. Landsdrukkerij)1) vestigde ik er reeds de aandacht op, dat deze lijst volgens een nieuw denkbeeld was ingericht, een denkbeeld dat over 't algemeen bij mij volkomen instemming kon vinden. Wel meende ik toen de aandacht te moeten vestigen op eenige punten, die voor verbetering vatbaar waren. De laatstelijk verschenen „Lijst houdende opgaaf van vernietigbare stukken in de provinciale archieven, vastgesteld bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 22 December 1928 (Electrische Drukkerij G. van der Wiel, Arnhem) is op dezelfde wijze ingericht. Er zou dus geen aanleiding zijn om aan deze lijst een uitvoerige bespreking te wijden, ware het niet, dat er wederom enkele punten in geregeld waren op een wijze, die ik eenigszins bedenkelijk acht. De uitdrukking onder C. Verzoeken om inlichtingen:„van geen belang meer zijn voor de administratie" had ik gaarne gemist, of liever vervangen gezien door een andere. De ondervinding heeft mij geleerd, dat de administratie niet altijd de meest bevoegde en meest geschikte auto riteit is om de blijvende waarde van eenig archiefstuk te beoordeelen. Slaat men b.v. de agenda's op van het Departement van Financiën uit de jaren 1814—1830, dan vindt men achter geheele reeksen stukken gestempeld het woord „vernietigd". Het is nu meermalen gebeurd, dat door belangstellenden of belanghebbenden inzage van dergelijke stukken werd gevraagd. Als vernietigd vond ik o.a. bestempeld zoo wat alle stukken, die betrekking hadden op de voorgeschiedenis van het eerste octrooi van de Nederlandsche Bank. Men kan zich voor stellen, dat de administratie zich destijds op het standpunt heeft geplaatst, dat toen de zaak tot stand was gekomen, het bewaren van de retroacta voor haar van geen belang meer was, omdat zij meende ze wel niet meer noodig te zullen hebben. Stellig zal men tegen woordig behoedzamer te werk gaan, maar het belang der administratie acht ik niet den goeden toetssteen voor het onderzoek of archief stukken voor vernietiging in aanmerking komen. Bij F zou ik willen opmerken dat een afwijzende beschikking ook nog later van belang kan zijn, om b.v. de gronden te leeren kennen, waarop de afwijzing steunde. Aan een verdere bespreking wil ik mij niet wagen, omdat dan allicht blijken zal van een persoonlijke voorkeur om zoo min mogelijk te vernietigen, en van den wensch om in twijfelachtige gevallen de schaal te doen overslaan naar de zijde van behoud. h Nederlandseh Archievenblad, XXXVI, 1928/1929 blz. 31 en vlg. 177 Van deze gelegenheid wil ik echter nog gebruik maken, om er op te wijzen, dat het nu toch langzamerhand meer dan tijd wordt om een einde te maken aan de onopzettelijke vernietiging, waaraan archiefstukken bloot staan. Voor bescherming tegen brand gevaar en een goede deskundige bewaring wordt langzamerhand vol doende gezorgd. Een ramp als het in het stadhuis bewaarde gedeelte van het gemeente-archief van Leiden trof, zou allicht de vraag kunnen doen rijzen, of er geen maatregelen moeten en kunnen worden ge nomen om de archiefstukken, die nog niet naar een brandvrije archief bewaarplaats zijn overgebracht, tegen brandgevaar te beschermen. Dit is het echter niet, waaraan ik denk bij het gebruik van de woorden onopzettelijke vernietiging. Het is de papier- en inktvraag Voor archiefstukken, die na verloop van zekeren tijd, vernietigd kunnen worden kan best gebruik gemaakt worden van papier van minder goede hoedanigheid, en ook de inkt behoeft niet aan bijzondere eischen te voldoen, maar men drage zorg, dat wat bewaard moet blijven, niet verloren gaat door het verteren van het papier of het verbleeken van den inkt. C. C. D. Ebell. Droevig weinig is uit de ruïnes te voorschijn gekomen van de verschillende administraties, welke in het stadhuis gevestigd waren. Nu de opruiming van de puinhoopen beëindigd is, kan dit treurig feit met zekerheid vastgesteld worden. Reeds den dag, volgend op den onzaligen 12den Februari, konden een 150-tal geboorte-, huwelijks- en overlijdens-registers van den Burgerlijken Stand in veiligheid gebracht worden, welke wel van het water geleden hadden, maar voor het grootste gedeelte na droging weer voor den dienst geschikt waren of door den binder hersteld kunnen worden. Spoedig daarna werden de geboorte-, huwelijks- en overlijdens-akten, opgemaakt van 1 Januari tot 11 Februari 1929, gevonden. Maar verder bleven de vondsten gering. De voor den dag ge komen bescheiden werden in twee ledige lokalen van eene openbare lagere school gebracht, waar tevens een centrale verwarming zeer dienstig was. Achtereenvolgens werden daarheen vervoerd circa 150 deelen van bevolkingsregisters, loopende over ver schillende jaren

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 17