174
een oorkonde op perkament of papier, gezegeld of geteekend, noeme
men bij de beschrijving een charter, behalve de stukken, dateerend
na den datum, dien men voor het einde der Middéleeuwen heeft
gesteld. Van deze laatste betitele men alleen als charters de stukken
op perkament van plechtigen aard: aanstellingen, academische
bullen e. d. Derhalve, dat een stuk uit dien lateren tijd de grosse is
van een oorkonde en op perkament, bestempelt het tot een charter;
is het geen grosse van een oorkonde, dan noeme men het een stuk
op perkament ter onderscheiding van een stuk (op papier). Een stuk
(op papier) met een zegel of signet (bijv. een koopakte met consent,
waarop het zegel of signet van den grietmaneen notarieele akte
met zegel van den notaris) zou men kunnen noemen een gezegeld
stuk. Deze kunnen zelfs aanwezig zijn in een lias; het is dan goed
te vermelden hoevele stukken in een pak, of een lias gezegeld zijn,
weer om een zuiver technische reden; meri gaat dan wat voorzich
tiger om met zulk een verzameling. In dit geval zou men het voor
komen van een spoor van een zegel, dat niet meer beschadigd zou
kunnen worden, onvermeld mogen laten.
De datum, waarop men de Middeleeuwen laat eindigen is voor
alle gewesten niet gelijk: hij kan in een inventaris ook een andere
zijn dan in een geschiedenisboek. Gelijk men nu voor het Sticht
Utrecht bijv. de opheffing der temporaliteit in 1528 als eindatum van
de Middeleeuwen pleegt aan te nemen, zoo zou bijv. voor Friesland
verwacht kunnen worden, dat 1524 voor dien datum gold, het jaar,
dat ook deze provincie onder het gezag kwam van Karel V. Maar
dit ware toch niet practisch, archivalisch gesprokende oorkonden
van Friesland (weinig in getal) blijven nog zoo in den ouden vorm
voortgaan, zoodat men beter doet een later tijdstip te nemen voor
den datum van den nieuwen tijd. En dit kon dan niet vroeger worden
gesteld dan Mei 1578, toen het Hof van Friesland gezuiverd werd.
Dan is het Bourgondische tijdperk voorbij.
Een „charter van 1540 is dus in Utrecht als een antiquiteit te
beschouwen, in Friesland nog niet. Maar bij eiken inventaris, waarin
het pas geeft, moet men den gebruiker op dien einddatum opmerk
zaam maken; hij zou zich anders afvragen, waarom een regestenlijst
in het eene gewest later eindigt dan in het andere. Hieruit volgt,
gelijk ook gewoonlijk wordt toegepast, dat een regestenlijst bij dien
datum moet eindigen, zoo zij al niet vroeger geëindigd is2); indien
b Zelfs zou men voor een enkele rubriek (in Friesland bijv. de archieven der
kloosters) een anderen datum kunnen stellen dan die in het gewest als gebruikelijk
was aangenomen.
175
een merkwaardige „antiquiteit" verdient in regestvorm te worden
beschreven, moet dit ook geschieden „onder de streep". Met deze
gewestelijke verscheidenheid voor oogen ware dan ook de eenheid
in het gebruik van den term „charter" gewaarborgd, die thans ver
loren schijnt te gaan.
W. Z.
Naschrift. De Handleiding onderscheidt drie beteekenissen
van het woord „charter", waarvan er eene, in de laatste alinea van
de toelichting tot 93 vermeld, voor den tegenwoordigen tijd geen
belang meer heeft. Er blijven dus nog twee beteekenissen over. De
eene, wetenschappelijke, verstaat onder een charter de grosse van
eene oorkonde, onverschillig waarop dat stuk geschreven en of het
al dan niet bezegeld is. De andere, technische, die dus in de inven
tarissen en regestenlijsten moet worden gebezigd, noemt elk gezegeld
stuk op perkament een charter. In de praktijk is dat laatste hierop
neergekomen, dat men alle stukken, die in doozen, bestemd tot
bewaring der charters, worden opgeborgen, charters noemt, onver
schillig of de inhoud een oorkonde is of niet.
R. F.
Vernietiging van archiefstukken.
Telkenmale wanneer de Redacteur van ons Orgaan zich tot mij
wendt met het verzoek om een of ander onderwerp, dat in verband
staat met de vernietiging van archiefstukken, te bespreken, bekruipt
mij eenigszins de vrees, dat de oppervlakkige beoordeelaars mij zouden
houden voor iemand, die behept is met een ongeneeslijke geestes
krankheid op dat punt, die er zijn lust en leven in ziet om maar
zooveel mogelijk uit de archieven te verwijderen en te vernietigen,
en elke gelegenheid aangrijpt om zijn stokpaardje te berijden. Niets
is echter minder waar. Mijn belangstelling in dit onderwerp spruit
alleen voort uit de omstandigheid, dat ik reeds bij den aanvang van
mijn loopbaan bij het archiefwezen bij dit vraagstuk betrokken werd,
dat ik toen moest bespeuren, dat men er maar op los sloeg, om het
zoo eens uit te drukken, wanneer het om vernietiging van archief
stukken ging, en dat tengevolge daarvan bij mij de wensch opkwam,
dat zóó geregeld werd, dat de archieven zooveel mogelijk in hun
geheel bleven, en alles vermeden werd wat den inwendigen samenhang
zou kunnen verstoren, of de goede beoordeeling van de latere ont
wikkeling van eenige aangelegenheid zou kunnen belemmeren.
2) Verg. Handleiding 73, derde alinea der toelichting.