170
dat de weg om een meer behoorlijke waarde-toekenning van het
ambt en het vak te bereiken Het „eigen-belangs-motief zou misschien
zeggen, dat het niet aangenaam is tegenover de buitenwereld,
dat niet blijkt dat men vooruitgaat. Ik wil niet te hoog grijpen met
mijn vergelijkingen, en zeggen, dat iemand die op zijn 30ste jaar
hoogleeraar wordt, dat op zijn 70ste nog is, maar daaruit blijkt het,
dat het voortdurend bezit van eenzelfden titel volstrekt niet onaan
genaam behoeft te zijn, mits de titel passend is en de waarde van
het ambt uitdrukt. Om lager bij den grond te blijven, zou ik kunnen
wijzen op de ontvangers der directe- en der indirecte belastingen
(registratie en domeinen), ingenieurs, die steeds denzelfden titel
voeren, en slechts een anderen krijgen als hun werkkring ook inderdaad
verandert (inspecteur, hoofd-ingenieur b.v.). Ik zie volkomen de bezwaren
in of de moeilijkheid om een goeden en passenden titel te vinden. Ik
voor mij zou de voorkeur geven aan adjunct-archivaris (voor alle
eerste klassers, die niet archivaris zijn) en chartermeester (doch
zonder adjunct-commies, commies of hoofd-commies voor de tweede
klassers). Tegenover het bezwaar dat de titel van adjunct-archivaris
bestemd is voor de toekomstige hoofden der districts-archiefdepóts,
zoo die mochten worden geeischt, zou ik met bescheidenheid willen
aanvoerenhet zal toch wel de bedoeling wezen, dat deze districts-
archiefdepóts rechtstreeks onder het toezicht van den Rijksarchivaris
in de betrokken provincie komen. Waarom zou deze dan niet naast
of onder zich kunnen hebben een adjunct-archivaris bij het gewestelijk
depót, en een of meer adjunct-archivarissen, als hoofden der onder
depóts? Aangezien elk salarisbesluit van de latere jaren de gelegenheid
openstelde om buitengewone periodieke verhoogingen toe te kennen,
zou dit voor de hoofden der districts-archiefdepóts kunnen worden
toegepast, in verband met hun grootere verantwoordelijkheid, aan
sprakelijkheid en de opdracht van administratieve werkzaamheden,
die nu eenmaal aan de op zichzelf staande inrichting verbonden zijn.
(Ofschoon de nu volgende vergelijking even als alle andere aan het
euvel van mankheid lijdt, d.w.z. niet in alle opzichten opgaat, zoodat
het misschien niet moeilijk zal vallen om op veel punten van verschil
te wijzen, zoo waag ik toch de aandacht er op te vestigen, dat in Ned.
Oost-lndië assistent-residenten rechtstreeks werkzaam zijn onder den
resident, en daarnaast anderen belast met een eigen gebiedsbestuur.)
De titel zou dan kunnen luiden: Adjunct-archivaris bij het Rijksarchief
jnen Adjunct-archivaris bij het Rijksarchief-depót
^0 of voor(als een bepaald geografisch
gebied wordt bestreken, b.v. Zeeuwsch-Vlaanderen, de Zuid-Hollandsche
eilanden, Twente, de Graafschap om iets te noemen). Andere oplos
singen zijn ook mogelijkmij kwam ter oore die van conservator
171
1 e klasse) en wetenschappelijk archiefassistent of -ambtenaar (2e klasse).
Hoe echter de benaming ook moge uitvallen, zou ik het echter zeer
wenschelijk achten dat chartermeesters of wetenschappelijke archief
assistenten (ambtenaren) van buitengewone verdiensten en bekwaamheid
ook den titel van adjunct-archivaris of conservator (met de daaraan
verbonden salarissen) konden verwerven. Men zou dat dan als een
toekenning honoris causa kunnen beschouwen.
Een invoeging van een nieuwen rang boven dien van hoofd
commies, acht ik voor mij nog een verergering van het euvel, waarop
mr. Fruin reeds in 1904 wees. De bewering, dat bij de invoering van
een eenheidstitel het niet mogelijk zal zijn verdienstelijke ambtenaren
te eeren door bevordering bij keuze, meen ik te mogen weerleggen
hiermede, dat het Salarisbesluit in art. 16, lid 1 de mogelijkheid opent
om eenige periodieke verhoogingen toe te kennen.
Natuurlijk zal iedere nieuwe regeling rekening moeten houden
met de omstandigheid dat we nog steeds in een overgangstoestand
verkeeren. Immers van de 45 archiefambtenaren in 1928 aan Rijks
archieven verbonden (ik gebruik hier de laatste opgave in het /frc/i/eve/?-
blöd 1927/1928, blz. 209 vlg. opgenomen) zijn er 15 in het bezit van
een der twee bij het Koninklijk besluit vereischte diploma's, terwijl
de overigen nog slechts „gelijkgestelden zijn. Zondert men van deze
laatsten de Algemeen Rijksarchivaris en de 13 Archivarissen uit,
dan blijven er 17 over, die van jaren her aan een ouden titel gewoon
zijn geweest, terwijl de 15 gediplomeerden dezen slechts korter dan
10 jaar hebben gevoerd. De na de invoering van den nieuwen titel
aangestelden zullen niet beter weten, of het hoort zoo. Desnoods
zou men de oude titels kunnen behouden in dien overgangstijd, en
alleen aan de nieuw-benoemden den nieuwen titel toekennen, doch
dit acht ik persoonlijk niet wenschelijk, omdat het wellicht zou kunnen
leiden tot de gevolgtrekking dat de gediplomeerden per se „wezens
van hooger orde" zijn.
Ik heb het noodig gevonden om vooral voor de jongeren onder
ons nog eens de geheele geschiedenis van de salarisbeweging op te
halen, opdat begrepen worde in welken geest de strijd gestreden
is. Het ging niet om de „denarii" maar om de eer van het ambt en
een behoorlijke waardeering daarvan. In dien geest moet de strijd
ook worden voortgezet. Laten wij zooveel mogelijk eensgezind zijn,
laten vooral de beter-gesitueerden of zij die meenen het niet noodig
te hebben, zich niet afzijdig houden. Laten wij denken aan de woorden
die mr. Muller in zijn „P ro-D o m o"-rede heeft uitgesproken, en die
ik hierboven met volle instemming nog eens deed afdrukken. Ik weet
niet beter te eindigen, dan nogmaals de slotwoorden van deze rede
hier te doen volgen.