76 gunstig lijkt, is zij op den duur toch als gunstiger te beschouwen, zooals uit de hierachter op blz, 82 volgende tabel valt op te merken. Uit die tabel is weggelaten de vergelijking van het salaris van den Algemeen Rijksarchivaris volgens de regeling-1925 met die van 1928. Uit het voorgaande blijkt overigens genoegzaam, dat de als onge huwd beschouwd wordende Algemeen Rijksarchivaris slechts op f 6790 aanvangt, na 2 jaar f 7275 en eindelijk wederom na 2 jaar f 7760 bekomt. Alvorens nu over te gaan tot een beschouwing van een tweede verschil van behandeling tusschen als gehuwd en ais ongehuwd beschouwden, komt het mij gewenscht voor eerst mede te deelen hoe de salarisregeling voor de Rijksarchiefambtenaren volgens het besluit 1928 zal wezen. Ter vergelijking voeg ik daarbij de daarvóór geldende regeling van 1925. Algemeen Rijksarchivaris 1928 (schaal 259) f 7'000 tot f 8000 in 4 jaar, door 2 tweejaariijksche verhoogingen van f 500. (1925: onveranderlijk salaris van f 7600). Rijksarchivarissen 1928 (schaal 244) f 4800 tot f 6600 in 9 jaar, door 9 jaarlijksche verhoogingen van f 200. (1925 f 4800 tot f 6200 in 9 jaar, door 5 jaarlijksche en 2 tweejaariijksche verhoogingen van f 200). Hoofdcommiezen 1928 (schaal 192) f 3700 tot f 4800 in 12 jaar, door 5 tweejaariijksche verhoogingen van f 200 en 1 twee jaariijksche verhooging van f 100. (1925: f 3500 tot f 4500 in 10 jaar door 5 tweejaariijksche verhoogingen van f 200). Commiezen 1928 (schaal 150) f 2600 tot f 3600 in 10 jaar, door 5 tweejaariijksche verhoogingen van f 200. (1925: f 2500 tot f 3400 in 12 jaar, door 3 tweejaariijksche verhoogingen van f 200 en 3 tweejaariijksche verhoogingen van f 100). Adjunct-commiezen 1928 (schaal 93) f 1200 tot f 2800 in 16 jaar door 8 tweejaariijksche verhoogingen van f 200. (1925: f1700 tot f 2700 in 14 jaar door 3 tweejaariijksche verhoogingen van f 200 en 4 tweejaariijksche verhoogingen van f 100). Voor de adjunct commiezen schijnt echter nog een nieuwe regeling in bewerking te zijn.1) Men vergelijke overigens de hierachter gevoegde tabel. Bij een vergelijking van de regeling 1928 met die van 1925 moet men niet uit het oog verliezen, dat de herziening van 1928 hoofd zakelijk geschied is om de noodige verbetering te brengen in de salarissen van de hoogere ambtenaren, en dat binnen de grenzen van een bepaald totaal bedrag moest worden gebleven. De verhooging van het maximum der Rijksarchivarissen is aangebracht om de reeds in 1918 verkregen en in 1925 bevestigde evenredigheid met het 77 maximum van het salaris van de bibliothecarissen van de Rijksuniver siteiten te herstellen. Deze was in het concept-voorstel 1928 verbroken. In 1918 was de verhouding: Rijksarchivarissen f 5400, bibliothecarissen f 5600; in 1925 werd zij f 6200 en f 6500 en nu is zij f 6600 en f 7000. Dank zij de activiteit van den voorzitter der afdeeling van Rijks- archiefambtenaren en de welwillende medewerking van de daarbij betrokken autoriteiten is in de concept-regeling, zooals die in November 1928 bekend is gemaakt in het Correspondentieblad, de gewenschte verbetering aangebracht. Aangezien de voorziening bij dit besluit slechts bedoeld was als een financiëele regeling, was voor de overige ambtenaren, zoowel de wetenschappelijke Ie klasse als de weten schappelijke 2e klasse voor 't oogenblik niets bijzonders te verkrijgen. Zoolang zij begiftigd blijven met den titel hoofdcommies, commies of adjunct-commies, zullen zij gelijk gesteld blijven met de overige ambtenaren, die deze titels voeren. Zooals ik in den aanvang reeds mededeelde, zal ik mij ditmaal bepalen tot eenige beschouwingen over het besluit zelf. In een volgende aflevering hoop ik eenige beschouwingen te geven over de geschiedenis van de salaris-actie der Rijksarchiefambtenaren, over hetgeen bereikt is en over hetgeen nog te wenschen overblijft. In de algemeene afdeelingsvergadering in September zou dit dan als inleiding van een nadere bespreking kunnen worden beschouwd. Wanneer men zich herinnert hetgeen ik in jaargang XXXIII (1925-1926) van het Archieven blad, blz. 80 enz., onder den titel: „Dankbaar maar niet voldaan" heb medegedeeld, zal men begrijpen, dat mijn zienswijze sedert dien niet is veranderd. Het tweede verschil van behandeling tusschen als gehuwd en als ongehuwd beschouwden vindt men bij de berekening van den diensttijd, die volgens het besluit 1928') beschouwd zal worden als te zijn volbracht op 1 November 1928. In het algemeen wordt toegepast een evenredigheid tusschen den tijdduur, die volgens het besluit-1925 noodig was om het maximum te bereiken, en dien, welke volgens het besluit 1928 tot hetzelfde doel leidt. Ik wil mij hier bepalen tot die ambten, bekleed door ambtenaren bij het Rijksarchiefwezen, dus Rijksarchivarissen, Hoofd commiezen, Commiezen en Adjunct-commiezen. Bij de Rijksarchi varissen is de tijdduur hetzelfde gebleven (al geschiedt de opklimming vlugger, door wijziging van de periode en het bedrag der periodieke verhoogingen). Hij was 9 jaar en blijft 9 jaar, dus is de verhouding 1:1. Bij de Hoofdcommiezen werd de tijdduur van 10 jaar verlengd Art. 28. Zie het naschrift. 2

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 9