72 genomen door Habets en Flament, de losse stukken, het leeuwenaan deel, bleven liggen. Eerst in 1898 begon Dr. Doppler met deze laatste; vroeger waren ze door Habets zoo'n beetje bijeengezet, plaats bij plaats. Ongeveer tien jaren is hij met dit werk bezig geweest en heeft daardoor den grondslag gelegd, waarop bij de verdere ordening dezer archieven, welke betrekking hebben op ongeveer geheel Zuid- Limburg, kan worden voortgegaan. Immers hij heeft met taai uithoudingsvermogen, en eindeloos ge duld de stukken teruggebracht, voor zoover zulks na zoo'n hoopeloos geharrewar, mogelijk is geweest, tot de instellingen, waartoe ze be hoorden of konden behoord hebben. Want nog lang niet altijd was het zoo maar uit te maken bij welk bestuurslichaam een stuk, dossier of zelfs register thuis behoorde. En dat hierbij vergissingen begaan werden, wie zal er zich over verwonderen, temeer nog daar, zeer waarschijnlijk ook tengevolge van den brand, sommige later bijeen gebonden bundels het aanzien hadden van onder het oud regiem gevormde dossiers. Overigens was de opberging en bewaring van hare bescheiden door de oude instellingen verre van voldoende. Als voorbeeld noemen wij een archief, dat wij kort geleden hebben geïnventariseerd, n.l. dat der Keurkeuische mankamer te Heerlen. Dit is doorgaans bewaard door de stadhouders dier instelling, wier erfgenamen niet altijd genegen bleken het zoo maar terug te geven en waardoor herhaaldelijk moeilijkheden ontstonden. Dan berustte het hier, dan daar. Een tijdlang was het te Aken, in het begin der 18e eeuw lag het dertig jaar op het kasteel Oud-Valkenburg, stukken eruit kwamen te voorschijn uit het archief der heeren van Eys en uit dat van het kasteel Terworm. Nu nog berusten daarvan registers op het kasteel Neuburg te Gulpen. Eindelijk op het laatst der 18e eeuw was bijna alles bijeen op het „Manhuis" te Heerlen, maar niet geordend noch geïnventariseerd. In 1907 was het werk van Dr. Doppler zoover gevorderd, dat 2380 portefeuilles voorloopig konden worden opgeborgen en hiermede waren deze archieven ten minste in groote lijn voor het publiek te raadplegen. Na in de tusschen liggende jaren de bescheiden, welke in 1891 van Venlo waren overgenomen, in vereeniging met Flament geschift en die van het leenhof en der staten van Valkenburg opnieuw te hebben gerangschikt, begon hij met de andere ambtenaren van het Rijksarchief in 1909 aan de toen overgenomen notarieele minuten tot het jaar 1810. Deze akten waren ook weer zoo door elkaar geraakt, eveneens tengevolge van gemelden brand, dat het heele personeel eraan te pas 73 moest komen, wilde de ordening in afzienbaren tijd geschieden, want het archief van eiken notaris, dat niet uit registers bestond, moest compleet akte voor akte worden bijeengebracht. De beschrijving dezer stukken geschiedde grootendeels door Dr. Doppler en is te vinden in het jaarverslag van 1911. Zijn laatste groote arbeid, die echter niet voltooid is kunnen worden, werd in 1912 aangevangen en wel de inventarisatie der rechterlijke archieven van zijn geboortestad Maastricht. Vroeger waren deze stukken reeds uit de massa van de rechtbank gehaald, globaal gesorteerd en bijeen geplaatst. Hij zou dan 't eerst onder handen nemen de archieven van het indivies laaggerecht, eene instelling, welke de onderdanen van geheel Maastricht, dat twee souvereinen had, om vatte. Spoedig bleek, dat tevoren een ernstig onderzoek naar de samenstelling van dit lichaam diende ingesteld. Dr. Doppler heeft zulks dan ook gedaan en de resultaten vastgelegd in zijn artikel „De secretarissen van het indivies laag gerecht der stad Maastricht van -j 1380—1795." (Publications de la Société historique et archéologique dans Ie Limbourg t. LAchtereenvolgens kwamen aan de beurt de archieven van het indivies laaggerecht, die van het Luiksche en Brabantsche hooggerecht en die van den Vroenhof; ook met dat der Commissarissen-instructeurs werd begonnen, dit werk werd echter niet voltooid. Van de eerstgenoemde vier gerechten bestaat een geschreven inventaris en van het laaggerecht lijsten van proces-dossiers, die in completen toestand werden aangetroffen, in totaal een 4750 stuks, waaronder er zijn van heel veel historisch belang. Hiermede hebben wij in groote trekken den inventariseerings arbeid van Dr. Doppler aangegeven. Werk, dat niet zoozeer naar buiten blijkt, doordat de resultaten nog niet gedrukt konden worden en doordat zelfs de ingewijden in 't archiefwezen de bijzondere moeilijkheden van 't Limburgsch depót begrijpelijkerwijze niet zullen bevroeden. Niettemin vorderde het veel liefde voor de wetenschap, veel uithoudingsvermogen en veel, heel veel geduld. Dat dé oud-Rijksarchivaris deze laatste deugd bezat, getuigen de duizenden en nog eens duizenden stukken, die hij heeft doorgelezen, geschift en op hun plaats gebracht. Einde 1919 ging Flament met verlof en werd de hoofdcommies Dr. Doppler met de waarneming belast tot begin 1922, toen deze zelf opvolgde als Rijksarchivaris in Limburg. In den korten tijd, dat hij dit archief beheerde, is het hem gelukt de verzamelingen met ver schillende aanwinsten te verrijken o.m. archieven afkomstig van de voormalige schepenbanken Grubbenvorst, Roosteren en St.-Odilienberg,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 7