64 IN MEMORIAM Mr. L. G. N. BOURICIUS Velen onzer zal het bericht van het overlijden van mr. Bouricius, ook door zijn onverwachtheid, ten zeerste getroffen hebben. Dat hij, de groote forsche man, die zoo sterk scheen, op betrekkelijk zoo jongen leeftijd heen moest gaan, het was bijna niet te gelooven. Had men nog niet kort geleden in de krant gelezen, dat hij een lezing gehouden had voor de Maatschappij van Letterkunde? Achteraf blijkt nu, dat dit bericht onjuist en hij toen reeds bedlegerig was. Doch reeds het vorig jaar had hij een ernstige operatie ondergaan en wie hem daarna op de vergadering van den Oudheidkundigen Bond te Almelo ontmoet hebben, dien viel het op, hoe, in tegen stelling met zijn gewone doen, weinig bespraakt hij toen was. Op den autobustocht over de Duitsche grens zat hij stil in een hoekje en ik heb hem toen ronduit gezegd, dat het onverantwoordelijk was, om in zijn omstandigheden dien tocht mee te maken. Maar hij hield van gezelligheid en vooral van de vergaderingen van den Oudheid kundigen Bond was hij met gee"n stok weg te houden. Ook op de vergaderingen van de Vereeniging van Archivarissen was hij een getrouw, zoo niet de getrouwste bezoeker. Herinnert zich iemand hem op één dier dagen ooit gemist te hebben? In Sep tember van het vorig jaar, toen de vergadering te Arnhem gehouden werd, was hij natuurlijk ook aanwezig. Mij scheen het toe, dat zijn gezondheid er na den voorzomer niet op achteruit was gegaan. Maar hij vertelde, dat hij nog weer een operatie moest ondergaan en dat deze, naar hij verwachtte, de algeheele herstelling zou brengen. Bij het abrupte afscheid vroeg ik hem nog, mij eens van zijn toestand op de hoogte te houden, hetgeen hij beloofde, doch niet gedaan heeft en ik voor mij betreur nu zeer, dat ik hem al dien lijdenstijd geen enkel blijk van belangstelling heb gegeven. Bouricius, geboren te Middelburg, had te Leiden gestudeerd en was daar 18 December 1902 tot doctor in de rechten gepromoveerd op een proefschrift, getiteldDe burgerrechtelijke gevolgen van de wet van 9 juli 1900 (Staatsblad no. 118), handelende over spoorweg vervoer. Of zijn hart dadelijk naar het archiefwezen uitging, is mij niet bekend; het duurde in elk geval tot 1905, dat, door zijn benoeming tot tijdelijk archivaris der gemeente Vlaardingen, hij in onzen kring 65 trad. Twee jaar daarna, met ingang van 16 October 1907, werd hij benoemd tot tijdelijk archivaris der gemeente Delft, welke benoeming in 1920 in een definitieve werd omgezet. Later werd hij in de Prinsen- stad, die tot zijn dood het terrein van zijn werkzaamheid zou blijven,, ook met het beheer van het gemeentelijk museum belast. Zoowel in zijn eerste standplaats Vlaardingen als in zijn tweede, eerst op het stadhuis en later in het voormalige raadhuis van de opgeheven gemeente Hof van Delft, heb ik hem meer dan eens opgezocht, maar veel vaker kwam hij hier om in archiefzaken overleg te plegen met mij, die wel is waar over slechts enkele jaren meer ervaring kon beschikken, doch op hem vóór had, van meet af aan onder deskundige leiding bij het archiefwezen werkzaam te zijn geweest. Dat hij dit voorrecht moest missen, heeft hem altijd gehinderd en is ook, dunkt mij, in zijn wijze van werken steeds merkbaar gebleven. Hoe goed hij dan ook de Handleiding onder de knie gehad moge hebben! Als archivaris van Vlaardingen kon hij, door den korten duur van zijn werkzaamheid aldaar, daarvan niet naar buiten doen blijken, doch ook als archivaris van Delft bepaalt de naar buiten zichtbare oogst van de archiefordening zich welhaast alleen tot den gedrukten inventaris van het archief der schutterij Dat wil natuurlijk allerminst zeggen, dat er geen geschreven inventarissen bestaan, die van zijn ordeningsarbeid getuigen. Het nieuw-archief, van 1815— 1895, is stellig door hem beschreven 2). Het Weekblad voor de Burgerlijke Administratie bevatte meer dan eens bijdragen van zijn hand over modern archiefbeheer en de positie van den archivaris over het laatste onderwerp zie men ook zijn zakelijk artikel in jaargang 1923/1924 van dit tijd schrift terwijl van zijn studiën over de Delftsche geschiedenis het pas enkele jaren geleden verschenen werk over het St.-Jorisgasthuis algemeen gewaardeerd wordt. Zijn overige artikelen handelen in hoofd zaak over spoorwegen en andere vervoermiddelen, welk terrein ook na zijn proefschrift zijn voorliefde behield. Ik noem daarvan alleen het aardige opstel in de Bijdragen en mededeelingen van die Hag he van 1909 „Het publiek vervoerwezen van den Haag in de XlXe eeuw en ten slotte wil ik nog vermelden, dat in den tijd van mijn redacteurschap van het Archievenblad Bouricius mij door zijn literatuurkroniek eenige jaren lang krachtig ter zijde heeft gestaan. Maar het is geenszins de bedoeling om hier een complete lijst Verslag van het archief, de bibliotheek en het museum in de gemeente Delft over 1907, blz. 17. 2) Idem over 1916, blz. 1.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 3