120 zich in de richting van de lurfmarkt en de Tuinen, om het blus- schingswerk van twee in lichtelaaie staande panden gade te slaan. Een geweldige brand was n.l. uitgebroken in de metaalwarenfabriek en kunstlakkerij van auto's van den heer J. M. Meiier, welk pand onmiddellijk grenst aan de Kanselarij, het mooie en in zijn proporties zoo evenwichtige vroeg-renaissancegebouw, dat in de jaren 1566 '71 op last van Filips II verrees. In dit mooie, in rooden baksteen afge wisseld door natuursteen opgetrokken gebouw zijn thans de rijks- en oude provinciale archieven alsmede de provinciale- en BuMAbiblio- theken ondergebracht. En veler gedachten gingen uit naar de rijk dommen, welke in de Kanselarij worden bewaard en welke nu door het vuur zouden worden bedreigd. Zoo erg was 't gelukkig niet. Slechts werd, zooals later bleek, eenige waterschade aangericht en nog niet eens aan de boeken, zoodat we maar meteen willen tegen spreken het bericht door Vas Diaz voor de A. V. R. O. gisteravond den ether ingezonden, dat de linkervleugel van de Kanselarij door het vuur zou zijn aangetast geweest. Toch was 't gevaar niet denk beeldig. We konden ons op de zolderverdieping van de BüMAbiblio- theek overtuigen op hoe korten afstand van deze schatten de vlammen laaiden. Oogenblikkelijk, doch toen reeds de vlammen uit de beneden verdieping sloegen, hadden de ambtenaren reeds de slangen in het gebouw uitgerold en waren begonnen met de eigen bluschmiddelen het vuur uit een dakvenster te bestrijden. Dit was echter van korten duur, want toen de brandweer in actie kwam, bleef er van den druk op de waterleiding op de zolderverdieping natuurlijk niets over Vlug klom een spuitgast naar boven, terwijl een andere brandweerman een zitplaats zocht in een boom. Beiden begonnen de fel naar de Kanselarij uitslaande vlammen te bestrijden en met succes Terwijl de vrouw van den heer Meiier de stad was ingegaan om boodschappen te doen en de heer Meiier in de werkplaats bezig was, kwam hij plotseling tot de ontdekking, dat in de woonkamer brand was ontstaan, vermoedelijk door een theelichtje, 't welk men had laten branden, hoewel dit niet met zekerheid te zeggen valt. Het vernielend vuur greep met zulk een groote snelheid om zich heen, dat noch aan blusschen, noch aan redden van den inventaris te denken viel In een oogenblik stond het geheele pand in lichte laaie Vooral in het achterste gedeelte van het pand, waar de lakkerij was gevestigd, vond het vuur overvloedige brandstof om in een oogwenk zich aan de omgeving mede te deelen. Dikke rookwolken 121 stegen omhoog en gaven een stank van lak en benzine. Hoog sloegen de vlammen uit en deelden zich mee aan al wat brandbaar was Het was een geweldige vuurzee, waarvoor de brandweermannen werden geplaatst. Twee motorspuiten stonden op de Tuinen te puffen en ook waren twee slangen op een standpijp der waterleiding gekoppeld. Van vier zijden werden tien stralen op de brandende huizen gericht. En toen het tegen zessen liep kon met zekerheid worden gezegd, dat de brandweer het vuur onder de knie had en dat voor uitbreiding geen gevaar bestond. 7 uur ging het blusschingwerk nog met onver minderde kracht voort Om halfacht kon de opperbrandmeester het bevel geven, dat een der motorspuiten kon inrukken; eerst om 9 uur kon de andere worden gemist. Met een paar slangen op de water leiding werd nog voortgegaan. Inmiddels kwam ook een ander deel van de brandweer in actie; het opsporen tusschen de plafonds naar vuurnesten en het nawerk in de moffelinrichting, waar het nog broeide Hedenochtend hebben we nog eens een kijkje genomen en ver namen nog onderstaande bijzonderheden. Het was gisternamiddag ongeveer 5 uur, dat mej. Terhorst, de vrouw van den concierge van de Kanselarij, de vlammen zag waaieren in de woning aan de overzijde. Zij maakte er haar man attent op en deze, ziende dat er brandgevaar dreigde in het pand op de Turfmarkt 11, bewoond door den heer M. Meiier. Daar dit pand onmiddellijk grenst aan de bibliotheek, begreep Terhorst, dat er dadelijk moest worden gehandeld. Allereerst ging hij naar de bibliotheek om te waarschuwen en daarna naar den heer Sonnega, brandmeester. In het bibliotheekgebouw waren nog aanwezig de heeren dr. S. A. Waller Zeper, dr. A. L. Heerma van Voss en A. CoréE. Deze, doordrongen van het dreigend gevaar voor den schat van boeken en geschriften, staken de handen uit de mouw en met de in het gebouw aanwezige drie slangen op de leiding werden aan de voorzijde en uit de BuMA-kamer de stralen op de snel aan groeiende vuurmassa gericht. Doch het vuur nam zoo hand over hand toe, dat er van die lichte stralen geen hulp was te wachten. De heer Sonnega alarmeerde de brandweer. Toen bulderden en loeiden de vlammen al zoo hevig, dat men het ergste vreesde ook reeds voor de belendende panden. Het vuur, vermoedelijk begonnen in de voor kamer van pand 11, breidde zich verder naar achteren uit en tastte de deuren en schuttingen, waarmee de vele vertrekken in het huis waren gescheiden, aan, zich baan brekende tot in het achtergedeelte, waar zich de werkplaats en moffelinrichting bevonden. Doch daar bleef het niet bij. De vlammen braken door de zoldering en drongen lees: bergplaats. Daar schijnt zich ook een vat terpentijn bevonden te hebben. Afb. 2, foto van de ruïne, is genomen van het dak van genoemde bergplaats. W, Z. 1) lees: zag.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 31