MARTENS. 1 16 kwamen toen aan Max Josef van Zweibrücken, wiens moeder tot de linie Sultzbach behoorde en die dus ook een afstammeling was van Anna van Kleef. Kort nadat deze de regeering had aanvaard, zijn de Gulik-Bergsche en Geldersche archivalia van Mannheim naar München verhuisd en gedeponeerd in het Geheime Hausarchiv, waarvan de stichting hiervóór werd vermeld. Er is bij die gelegenheid een inventaris van gemaakt. Het feit, dat korten tijd daarna Gulik en Berg voor goed voor Beieren verloren zijn gegaan, heeft in den toestand van de charters geen verandering gebracht, maar wel zal het den slaap, waarin zij destijds reeds waren verzonken, nog rustiger hebben gemaakt. Ver moedelijk zullen de koningen van Beieren zelf wel niet geweten hebben, dat zij, als afstammelingen van hertog Willem van Kleef, in het bezit waren van een aantal lang verjaarde titels van de landsheerlijke rechten in Gelderland. De eenige man, die getracht heeft, de Geldersche charters uit dien slaap te wekken, doch er niet in geslaagd is, zijn geluid tot in Gelderland te doen hooren, is Dr. ]akob Schwalm geweest. Deze maakte in de negentiger jaren reizen voor de „Generaldirection" der Monuments Germanise en belandde in den herfst van 1896 te München, waar hij naar de keizerlijke oorkonden een onderzoek instelde. In het geheime Huisarchief hield hij zich bezig met den tijd van keizer Lodewiik van Beieren en daarbij stuitte hij op de Geldersche oorkonden „Unerwarteterweise fand ich auch grössere Teile des Archivs der Grafen von Geldern vor, die, irre ich nicht, mit dem Mannheimer Archiv etwa 1800 an das Hausarchiv gekommen sind. Winkelmann, Acts imperii II, 240 n. 377, bot zwar den Hinweis, doch erwartete ich keineswegs eine ganze Reihe von Originalen nun hier beisammen und in bester Erhaltung zu finden, die ich 1894 in Arnhem und Düsseldorf vergebiich suchte" Hij heeft een drietal oorkonden, boven door mij vermeld, bij zijn reisverhaal uitgegeven 2). De kennismaking met deze Geldersche charters, die voor mij van bijzonder belang was in verband met mijn werkzaamheden aan het hertogelijk archief te Arnhem, heeft natuurlijk aanleiding gegeven tot besprekingen ter plaatse en tot correspondentie, waaraan ook onze Algemeene Rijksarchivaris heeft deelgenomen, over de vraag, op welke wijze deze verzameling voortaan beter tot haar recht zou kunnen b Neues Archiv der Gesel/schaft tür attere deutsche Geschiclitskunde Uur Beförderung einer Gesammtausgabe der Quellenschriften deutscher Gescliichten des Mittelalters), Band XXIII (Hannover u. Leipzig 1898), blz. 9 vlg.Reiseberichte 1894-1896, mit Beilagen, von |AKOB SCHWALM. Zie aid. blz. 23. 2) Zie t. a. p. blz. 301, 321, 322. 117 komen dan tot dusverre het geval was. Hieromtrent kan ik thans niet in bijzonderheden treden. De Beiersche collega's betoonen de uiterste bereidwilligheid en geven ook blijk van een inzicht in deze aangelegen heid, dat in het algemeen wel met het onze strookt, doch een oplossing die beide partijen bevredigt, is niet alleen afhankelijk van het inzicht en de bereidwilligheid van wetenschappelijke archiefbeheerders. Over den archiveconomischen kant van de zaak wil ik ten slotte nog iets opmerken. Het archief der graven en hertogen van Gelre is, als alle rniddel- eeuwsche landsheerlijke archieven, een familiearchief. Bij dergelijke archieven is in den regel moeilijk uit te maken, wat er wel en wat er niet toe behoort. Daarbij komt de vooral voor een middeleeuwsch familiearchief niet geringe moeilijkheid om vast te stellen, welk gedeelte een publiekrechtelijk karakter heeft en dus de opvolgers in de door de leden der familie bekleede ambten en waardigheden heeft te volgen, ook al behooren dezen niet tot het geslacht, dat het archief heeft gevormd. Willem van Kleef heeft het grootste gedeelte van het Geldersche archief, dat hij van Karel van Egmond geërfd had, ten behoeve van den landsheer, die hem in Gelderland heeft vervangen, geabandonneerd, maar een klein gedeelte daarvan heeft hij met een bepaald doel onder zich gehouden en daarvan dus een archief op zichzelf gemaakt. Zijn erfgenamen hebben dat archiefje bij elkaar gehouden, ook lang nadat het motief, dat tot de vorming aanleiding had gegeven, vervallen was. Zou nu de tegenwoordige eigenaar den eenigen juisten weg volgen door (op wetenschappelijke gronden natuurlijk, want civielrechtelijk zal niemand aan zijn eigen domsrecht twijfelen) die stukken te hereenigen met het hoofdarchief, waaruit ze destijds zijn afgescheiden? Of wordt defplaats, die de verzameling thans heeft in te nemen, bepaald door de geschiedenis, die zij sinds 1543 (of welllicht al sedert een vroeger jaar) heeft gehad? Het wil mij voorkomen en ik meen hierdoor ook het standpunt van den Algemeenen Rijksarchivaris in Beieren, Dr. Riednf.r, weer te geven dat op grond van het herkomstbeginsel zoowel het eene als het andere verdedigbaar zou zijn. Intusschen heb ik goede hoop, dat er, hoe men dan ook het herkomstbeginsel moge toepassen, wel een middel zal worden gevonden om deze merk waardige archivalia meer dan tot dusverre dienstbaar te maken aan het wetenschappelijk onderzoek in het land hunner herkomst.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 29