112 op het hertogdom heeft gepretenteerd. Het is mogelijk, dat er zich bij de laatstgenoemde charters eenige bevinden, die afkomstig zijn van Mechteld's tweeden man Johan van Kleef en dus in het Kleefsche archief zouden kunnen worden ingedeeld. Van enkele andere is het verband tot Mechteld niet geheel duidelijk. Toch zijn er omstandig heden, die er op wijzen, dat we deze verzameling als een geheel hebben te beschouwen en dat zij vermoedelijk het geheele over gebleven archief dezer hertogin vormt, van wie te Arnhem nagenoeg niets is bewaard. De bedoelde charters dateeren uit de jaren 1338-1382. Een groot aantal heeft betrekking op Machtf.ld's optreden als pretendente in Gelderland. Ook de talrijke goed bewaarde zegels maken, dat deze verzameling onze belangstelling ten volle verdient. Toch staat zij in waarde verre achter bij de andere afdeeling, die ik meende te kunnen aanwijzen in het Geldemsche Archiv. Het merkwaardige van die verzameling van 94 of omstreeks 94 charters toch is, dat zij bijna uitsluitend bestaat uit stukken, die tot het bewijs van landsheerlijke rechten hebben kunnen strekken. Ik beschouw ze als afkomstig van: graaf Hendrik van Zutphen (1), graaf Gerhard van Gelre (9), graaf Oïto (13), graaf Reinald I (36), graaf (hertog) Reinald II (13), hertog Reinald III (4), hertog Reinald IV (7), hertog Adolf (1), hertog Karel (10). Wanneer we de elf charters, afkomstig van de beide laatstgenoemde hertogen, een oogenblik ter zijde laten, dan houden we er 83 over, waarvan niet minder dan 62 door Duitsche keizers en Roomschkoningen zijn uitgegeven en bezegeld. Van deze dateerter één van 1107 (het is het eenige archiefstuk van een graaf van Zutphen, dat, voorzoover mij bekend, nog bestaat), 38 dagteekenen uit de 13de eeuw, 19 uit de 14de, 4 uit het jaar 1416. De 34 overige zijn meerendeels door keurvorsten en hooge prelaten uitgegeven en dagteekenen uit de 13de, de 14de en het begin der 15de eeuw. De elf charters ten slotte, die ik meen te moeten rekenen tot de archieven der hertogen Adolf en Karel, zijn resp. van 1470 en uit de jaren 1493—1529. Zij hebben betrekking op verdragen tusschen deze her togen en de Bourgondisch-Oostenrijksche vorsten en zijn dus ook gewichtige staatsstukken geweest. Het is natuurlijk niet mogelijk, hier op den inhoud van al die stukken nader in te gaan, maar ik wil toch op enkele er van in het bijzonder de aandacht vestigen om te trachten, een denkbeeld te geven van het eigenaardige karakter en de beteekenis der verzameling. Van het'charter van 1107 bevat het oudste register der graven van Gelre in het archief te Arnhem een afschrift, dat in Sloet's oor- kondenboek is afgedrukt onder no. 215. Het betreft de beleening van graaf Hendrik van Zutphen met een graafschap in Friesland en sluit 113 aan bij een aantal charters uit lateren tijd in deze verzameling, waar bij graven en hertogen van Gelre met landsheerlijke rechten in Friesland worden bekleed. Van de negen charters, herkomstig van graaf Gerhard van Gelre (van wien we te Arnhem slechts één charter bezitten), hebben er acht, uit de jaren 1222 - 1224, betrekking op de verlegging van den rijkstol van Arnhem naar Lobith. Sloet heeft er daarvan vier naar afschriften uitgegeven (onder nrs. 465 en 477). Onder de in het archief van graaf Oïtq te rangschikken charters treffen we o.m. aan den keizerlijken brief van 1231, waarbij hij beleend wordt met alle rijksleenen, die zijn vader had gehad. Lacomblet heeft deze oorkonde naar een afschrift uitgegeven, dat herdrukt is bij Sloet onder no. 548. Voorts is een geheele reeks brieven betreffende de verpanding van Nijmegen aan graaf Oïto bewaard. De oudste is die van 8 October I247, waarvan de inhoud, evenals die van de meeste andere dezer reeks, aan Sloet in afschrift bekend is geweest (oorkondenboek no. 679). De 36 brieven, die aan Reinald I moeten hebben toebehoord, dagteekenen uit de periode 1282—1317. Op één na zijn ze alle door Roomschkoningen uitgegeven en alle hebben betrekking op den graaf verleende of gewaarborgde rechten. Van de meeste is de inhoud aan Sloet en Niihoff onbekend geweest. Een paar heeft Van Spaen naar afschriften uitgegeven, in den codex diplomaticus bij deel II zijner Inleiding tot de historie van Gelderland, t.w. een van 1295, waarbij het erfrecht der dochters in het graafschap Gelre werd verzekerd (zie aid. blz. 89) en die van 1317, houdende de verheffing van den graaf in den rijksvorstenstand (blz. 94). Dr. Schwalm heeft in een publicatie, waarover zoo straks nader, drie door Frederik den Schoonen ten behoeve van Reinald 1 uitgegeven brieven naar de oorspronkelijke charters te Miinchen doen afdrukken, omdat hij die van beteekenis voor de staatkundige geschiedenis achtte, terwijl de inhoud tot dusverre niet bekend was. Een daarvan dateert van 16 November 1314, de beide andere van 1 Augustus 1317Uit dien van 1314 blijkt o.a., dat de Roomschkoning Frederik het voornemen gehad heeft, zich te Hattem te laten kronen en daar de krooninsignia in bewaring te geven. Opmerking verdient voorts de ééne tot Reinald's archief behoorende brief, die niet van een Roomschkoning is. Deze is van 10 October 1289 en bevat de bekrachtiging door den hertog van Brabant van het door dezen met Reinald 1 gesloten vredesverdrag over Limburg, dat in den brief is opgenomen. Het hertogelijk archief bezit wel een groot aantal charters betreffende deze aangelegenheid, doch de brief, die deze reeks afsluit, ongetwijfeld de belangrijkste, berust in de verzameling te Miinchen. Alles wijst er op, dat die verzameling met zorg en met een bepaald oogmerk is bijeengebracht.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 27