96 behoudens enkele ingewijden, den waren aard van die bezwaren gekend heeft. Op verzoek heb ik destijds van de publicatie, onmid dellijk nadat het wetsontwerp verschenen was, afgezien. Op de buitengewone algemeene vergadering van onze vereeniging, gewijd aan de bespreking der wijzigingen, was geen gelegenheid meer om mijne bezwaren te bespreken, maar werd de verdere afdoening aan het bestuur overgelaten. In het request door het bestuur aan de Tweede Kamer ingediend, is aan het slot ook gewezen op de wen- schelijkheid om de vervreemding in een afzonderlijk artikel te regelen. Hieruit en uit hetgeen ik reeds vroeger heb aangevoerd, kan blijken, dat ik mij ten slotte niet verder verzet heb tegen de moge lijkheid, dat de wet ook zou aangeven, hoe ten opzichte van ver vreemding gehandeld zou moeten worden. Alleen wilde ik niet, dat art. 5 daarvoor pasklaar zou worden gemaakt, omdat de oorspron kelijke beteekenis van dit art. daardoor dan zou zijn verloren gegaan of zou zijn bedorven. Bij de opstelling van mijn amendement, dat later art. 5 is geworden, heb ik alleen onder archiefstukken verstaan, die stukken welke behooren tot archieven in den strengsten zin des woords, en die, zooals ik de uitspraak van mr. Muller meen te mogen opvatten, volgens de ratio legis ook buiten den handel of onvervreemdbaar zouden zijn. Stukken dus, die volgens 1 van de Handleiding deel uitmaken van een geheel, dat als archief wordt aangemerkt. Een voortbestaan van dergelijke stukken met behoud van de hoedanigheid van archiefstuk naast of buiten het archief, waartoe zij behooren, kan ik mij eenvoudig niet voorstellen, tenzij men de heerschende opvatting in zake archiefordening geweld aan doet. Bij consequente toepassing van 1 zou echter ook vernietiging zijn uitgesloten. Immers de „bestemming om te blijven berusten" moet worden afgeleid uit den aard van het stuk, en niet afhankelijk zijn van eenige latere willekeurige uitspraak. Nu kan echter de overheid voorschrijven, dat zekere soort stukken de bestemming om te blijven berusten slechts voor korter of langer tijd hebben, dus op een gegeven oogenblik niet langer als archiefstuk in den strengsten zin van het woord beschouwd zullen worden. Vandaar dat ik mij de vernietiging van archiefstukken alleen kan voorstellen, voor zoover zij deel uitmaken van de archieven der nu nog bestaande organen. Daarover heeft de overheid van nu nog zeggingskracht. Aan vervreemding van „archiefstukken" kan destijds volstrekt niet h Neder!. Archievenblad 1927/28, blz. 65 en vlg., bijzonder 66. 97 zijn gedacht, omdat deze contra rationem legis zou zijn, aangezien in de geheele wet het begrip „archief" moest worden verklaard volgens 1 der Handleiding. Dat in archiefdepots nog andere soorten stukken te vinden zijn, prof. Fruin zelf heeft daarop gewezen bij de bespreking der „Vil artikelen", zeggende „dat de Minister eenige bepaalde archieven „en bloc met openbare archieven gelijk kan stellen."1) Dit was nu wel gezegd in verband met de extra-commercialiteit, maar toch met de bedoeling om er de aandacht op te vestigen, dat de openbare archieven een andere hoedanigheid bezaten dan de overige archieven. Prof. Fruin spreekt nu hierboven over „verwijdering van archiefstukken uit de openbare depots en over een„archief stuk dat naar een in de Archiefwet aangewezen depot is over gebracht". Hij neemt dit als punt van uitgang aan: het in een archiefdepot aanwezig zijn, ik daarentegen het deel uitmaken van eenig openbaar archief in den strengsten zin des woords. Nu mij dit gebleken is, kan ik mij bijna geheel vereenigen met zijn beschou wingen, maar dan dringt zich bij mij de meening nog meer op den voorgrond, dat art. 5 door de aangebrachte wijziging bedorven is. Immers de beteekenis van het woord„archiefstukken" wordt nu ruimer dan door mij was bedoeld, en het woord „vernietiging" krijgt een andere beteekenis dan een in aansluiting met 1 der Hand leiding bedoelde ontneming van de bestemming om te blijven berusten. Ik schreef zoo even, dat ik mij bijna geheel kan vereenigen met de beschouwingen van prof. Fruin. Toch meen ik nog verschil te zien wat betreft de uitlegging van het begrip: zaken bestemd voor den publieken dienst. Mag men daaronder hetzelfde ver staan als: zaken staande ten dienste van het publiek? Ik zou willen aannemen, dat zaken bestemd voor den publieken dienst die zaken zijn, welke door een uitdrukkelijke of stilzwijgende wils verklaring van een orgaan of tak van den publieken dienst voor de richtige uitoefening van zijn taak zijn bestemd geworden. Wat voor den publieken dienst bestemd is, behoeft dus niet altijd rechtstreeks ten dienste van het publiek te staan. Een postkantoor is zoowel bestemd voor den publieken dienst (achter de loketten b.v.) als voor den dienst van het publiek. Een publieke weg valt als zoodanig met te beschouwen, omdat hij ten dienste van het publiek is, maar omdat de overheid hem in het belang van het publiek verkeer (overheidszorg) als zoodanig heeft aangewezen. Zoo ook met archieven en archief stukken. Er kunnen archiefstukken bestaan bestemd voor den publieken dienst, maar die zelfs nooit ten dienste van het publiek komen; b.v. Verst. Rijks Oude Archieven, 1908, blz. 240.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 19