90
De kosten van de uitoefening van het in artikel 23 bedoelde
toezicht komen ten laste van de provincie.
Artikel 25.
Ingeval de dagelijksche besturen der waterschappen, veenschappen
en veenpolders niet aan de in artikel 20 genoemde verplichting vol
doen, kan door Ons, Gedeputeerde Staten gehoord, worden bepaald,
dat een door C9ns aan te wijzen deel van de archieven dier besturen
naar eene Rijksarchiefbewaarplaats zal worden overgebracht, om daar
op kosten van het waterschap, het veenschap of den veenpolder,
volgens een door Ons vast te stellen tarief, tot nadere beschikking
te worden bewaard.
Artikel 26.
Onder waterschappen, veenschappen en veenpolders worden in
deze wet ook begrepen de onderdeelen van waterschappen, veen-
schappen en veenpolders, die een zelfstandig bestuur hebben.
Artikel 27.
Deze wet kan worden aangehaald als: Archiefwet, met ver
melding van het jaartal en het nummer van het Staatsblad, waarin
zij geplaatst is.
Artikel 28.
Deze wet treedt in werking op een door Ons nader te bepalen
tijdstip.
De toegankelijkheid en het gebruik der Rijksarchieven.
Bij Kon. Besluit van 8 Maart 1929, Nr. 51, (opgenomen in de
Staatscourant van 13 Maart 1929. Nr. 51) tot wijziging van het Kon.
Besluit van 14 januari 1920, Nr. 33 betreffende de toegankelijkheid
en gebruik der Rijksarchieven is het volgende bepaald
„I. Artikel I (van het Kon. Besluit van 14 Januari 1920, Nr. 33)
zal worden gelezen als volgt
„De beheerder van eene archiefbewaarplaats is verplicht ieder,
die zich daartoe aanmeldt, in de gelegenheid te stellen de stukken,
behoorende tot de Rijksarchieven, die in deze bewaarplaats be
rusten, kosteloos te raadplegen en te zijnen koste daaruit af
beeldingen. afschriften of uittreksels te maken of te doen maken,
behoudens de beperkingen, die bij de overbrenging van deze
91
stukken naar eene archiefbewaarplaats mochten zijn gemaakt en
sedert niet zijn teruggenomen of ingevolge het volgende lid van
dit artikel zijn vervallen.
Voor zoover ten aanzien van in eene archiefbewaarplaats be
rustende archieven, afkomstig van Hooge Colleges van Staat
of van Departementen van Algemeen Bestuur of van Colleges
of personen, die daaronder resorteeren of geresorteerd hebben,
bij de overbrenging naar eene archiefbewaarplaats beperkingen
zijn gesteld, vervallen deze beperkingen, zoodra deze ar
chieven vijftig jaar oud geworden zijn behoudens
het bepaalde in artikel 1 bis van ons besluit van 2 September
1919 (Staatsblad no. 550)2), gewijzigd bij ons besluit van 18 Febru
ari 1924 (Staatsblad no. 51)3.
Stukken die afkomstig zijn van Ons Kabinet, mogen niet ge
raadpleegd worden en daaruit mogen geen afbeeldingen, af
schriften of uittreksels gemaakt worden, tenzij vooraf voldaan is
aan de bij Ons Besluit van 4 Januari 1928, No. 5 4) gestelde
voorwaarden".
II. De tweede alinea van artikel 8 van Ons besluit van 14 Januari
1920, No. 33, wordt gelezen als volgt:
„Gelijke verklaring moet worden afgegeven door dengene, die
de stukken uit het archief buiten de archiefbewaarplaats
raadpleegt.
III. Artikel 10 van Ons besluit van 14 Januari 1920, No. 33,
vervalt.
Een kleine toelichting, waardoor het groote belang van deze
wijziging in zake de raadpleging der Rijksarchieven zal blijken, lijkt
ons niet overbodig,
In de eerste en voornaamste plaats wat betreft de toeganke
lijkheid der Rijksarchieven.
Het Kon. Besluit van 30 October 1903, No. 295) door Mr. S. MullerFzn.
de „nieuwe Grondwet van het Nederlandsch archiefwezen" genoemd 6),
had in tegenstelling met het onder Bakhuizen van den Brink afgekon
digde Kon. Besluit van 26 Juni 1856, no. 197) bepaaldelijk ook de
Rijksarchieven van na 1813 voor het publiek toegankelijk gesteld,
Slotbepalingen.
J) Zie F RUIN. De Archiefwet 1918. Tweede Stuk, blz. 10 v.g.
De spatieering is van ons. (Red.)
2) Zie FrUIN. De Archiefwet 1918. Tweede Stuk, blz. 1 v.g.
5) Zie Ned. Archievenblad 1923/1924, blz. 197.
4) Zie Ned. Archievenblad 1927/1928, blz. 146.
6) Zie den tekst daarvan Ned. Archievenblad 1903/1904, blz. 65 v.g.
e) Zie aldaar, blz. 67 v.g.
Zie HUBRECHT. De onderwijswetten in Nederland en hare uitvoering. E II, blz. 68.