84 85 f 2425 in op I Juni 1930, terwijl die volgens de nieuwe regeling tot f2522 eerst zou ingaan op 1 October 1930, zoodat in het tijdvak I Juni tot 30 September 1930 de oude regeling gunstiger zou zijn dan de nieuwe. Aanbevolen blijft dus aan de adjunct-commiezen en vooral de ongehuwde adjunct-commiezen om de twee tabellen volgens de oude en nieuwe regeling te maken. Art. 28 van het besluit 1928 houdt overigens nog vele bijzondere bepalingen voor bijzondere gevallen.in, zoodat een eenigszins nauw keurige bestudeering voor de betrokkenen aanbeveling verdient. C. E. I ekst van de Archiefwet 1918 (Staatsblad no. 378), zooals deze is gewijzigd en aangevuld bij de wet van 14 Mei 1928 (Staatsblad no. 177). TITEL I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. De archieven en andere bescheiden, die in de in deze wet bedoelde archiefbewaarplaatsen berusten, zijn, behoudens de beper kingen, welke bij hunne opneming mochten zijn gesteld en sedert niet zijn teruggenomen, openbaar. Een ieder is, behoudens de beperkingen, bij de opneming gesteld en sedert niet teruggenomen, bevoegd die stukken kosteloos te raad plegen en te zijnen koste daaruit afbeeldingen, afschriften of uittreksels te maken of te doen maken. Een algemeene maatregel van bestuur regelt de bevoegdheid van de beheerders dier bewaarplaatsen, om in bijzondere gevallen van het hiervoren bepaalde af te wijken. Bij denzelfden maatregel worden regelen gesteld voor het uitleenen van in eene bewaarplaats berustende stukken naar elders. Artikel 2. (Vervallen.) Artikel 3. Een algemeene maatregel van bestuur stelt de eisclien vast voor de benoembaarheid tot wetenschappelijk ambtenaar aan de in deze wet bedoelde archiefbewaarplaatsen. Deze tekst is aldus bij Kon. Besluit van 20 Februari 1929 Staatsblad no. 50) bekend gemaakt. Artikel 4. De beheerders der in deze wet bedoelde archiefbewaarplaatsen zijn bevoegd tot het opmaken en afgeven van afschriften van of met de overgenomen gedeelten gelijkluidende uittreksels uit de aldaar bewaard wordende bescheiden. Wanneer een beheerder, als in het eerste lid van dit artikel is bedoeld, is een secretaris of een in artikel 21, tweede lid, bedoeld bestuurslid, moeten door hem opgemaakte afschriften van of uittreksels uit bescheiden, dagteekenende van vóór 1700, om als een afschrift of uittreksel, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, te kunnen gelden, voor „gezien worden geteekend door den beheerder der Rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats der provincie of een hem vervangend wetenschappelijk ambtenaar. Artikel 5. Een algemeene maatregel van bestuur stelt vast de gevallen, waarin, en de wijze, waarop archiefbescheiden, al of niet reeds in eenige bewaarplaats overgebracht, voor vernietiging of vervreemding in aanmerking kunnen komen. TITEL II. Van de Rijks- en de Provinciale archieven. Artikel 6. Te 's-Gravenhage is gevestigd de Algemeene Rijksarchief bewaarplaats. In de hoofdplaats van elke provincie is eene Rijksarchiefbewaar plaats gevestigd. De Algemeene Rijksarchiefbewaarplaats te 's-Gravenhage kan tevens worden aangewezen als Rijksarchiefbewaarplaats voor de provincie Zuidholland. Artikel 7. Wij behouden Ons de bevoegdheid voor om ten behoeve van locale archieven ook elders in de provinciën Rijksbewaarplaatsen te vestigen. Artikel 8. De Algemeene Rijksarchiefbewaarplaats te 's-Gravenhage is bestemd tot bewaring van de archieven der besturen (colleges of personen), wier rechten of functiën zich over het geheele Rijk hebben uitgestrekt of uitstrekken, voor zoover die archieven naar eene Rijks- archiefbewaarplaats worden overgebracht.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 13