80 Het voordeeligste is dus voor de archivarissen f6200; hoofd commiezen f4500; commiezen f3400 en adjunct-commiezen f2600. Deze bedragen worden dan herleid tot diensttijd waarbij tot maanden nauwkeurig wordt berekendeen archivaris bereikt f 6200 na 7 jaar; een hoofdcommies f4500 na 8 jaar; een commies f 3400 na 8 jaar, een adjunct-commies f2600 na 12 jaar. De berekening is dus volgens la en 16 voor de archivarissen, hoofdcommiezen en adjunct-commiezen dezelfde, voor de commiezen is zij volgens Ia 6, volgens 16 8 jaren, zoodat voor hen 8 jaar geldt. Aan den ongehuwden archivaris met 7 of meer effectieve dienst jaren wordt dus nooit meer toegekend dan 7 dienstjarenaan den ongehuwden hoofdcommies met 6 jaar en 8 maanden effectieven 2 6 °0 6 dienst of meer, (herleid dus tot 63 X g X g =8 jaar), dus nooit meer dan 8 dienstjaren; aan den ongehuwden commies met 9 jaar en 8 maanden effectieven dienst of meer, (herleid dus tot 93 X 2g X g Yg 8^3 jaar), dus nooit meer dan 8 jaar; en eindelijk aan den ongehuwden adjunct-commies met 10 jaar en 1 8 6 maanden effectieven dienst of meer (herleid dus tot 10^ X 7 V 12 jaar) dus nooit meer dan 12 dienstjaren.1) Wanneer 2 7 de effectieve diensttijd, vermenigvuldigd met den desbetreffenden factor, beneden deze verschillende termijnen blijft, wordt natuurlijk in elk geval de na de vermenigvuldiging verkregen diensttijd toege kend, en het salaris dienovereenkomstig op 1 November 1928 berekend. Nu moet echter ten slotte nog de aandacht worden gevestigd op de overgangsbepaling van artikel 32. Ook hier wordt weder verschil gemaakt tusschen gehuwden en ongehuwden. In het algemeen geldt deze regel: indien gedurende zeker diensttijdvak de in 1925 geldende regeling gunstiger ware geweest dan die welke in 1928 werd ingevoerd, dan zal gedurende dat tijdvak de regeling van 1925 gelden. Deze be paling is vooral in het belang van de commiezen en adjunct-commiezen, voor de commiezen, omdat vooreerst bij hen de vermenigvuldigings breuk kleiner is dan 1 en vervolgens, omdat de achtereenvolgende bedragen van 1925 juist tusschen die van 1928 in liggen. Een enkel voorbeeld moge dit ophelderen; Een gehuwde commies heeft op 1 November 1928 drie effectieve dienstjarenzijn diensttijd 5 15 I wordt dan berekend te zijn 3 X °f 2^ jaar. Volgens de oude regeling (1925) zou hij op 1 November 1929 (na 4 dienstjaren 81 dus) f2900, op 1 November 1931 f3100, op I November 1933 f3200 hebben gekregen. Volgens de nieuwe regeling krijgt hij op 1 November 1928 f 2800, die gerekend wordt te zijn ingegaan op 1 Mei 1928 (2 jaar' 6 maanden dienst); op 1 Mei 1930 komt hij dan op f3000, maar zou volgens de oude regeling reeds op 1 November 1929 op f2900 zijn gekomen. Hij geniet dan van I November 1929 tot 1 Mei 1930 naar verhouding van f 2900 's jaars. Dit herhaalt zich op 1 November 1931 tot 1 Mei 1932, wanneer naar verhouding van f3100 's jaars wordt genoten. Het is dus geraden aan eiken commies om een tabelletje te maken van het verloop der periodieke verhoogingen volgens de regeling 1925, en een van het verloop dezer verhoogingen volgens de regeling 1928, daarbij rekening houdende dat de diensttijd vóór 1 November 1928 slechts voor 5/6 ge rekend wordt. Veel ernstiger zou het zijn voor de adjunct-commiezen met weinig dienstjaren. Een gehuwd adjunct-commies met 3 effectieve dienstjaren zou volgens de regeling 1925 op 1 November 1928 (sedert 1 November 1927) hebben f 1900, en vervolgens op 1 November 1929 f2100, en dan (telkens op 1 November) 1931 f2300; 1933 f2400, 1935 f2500, 1937 f2600, 1939 f2700 (maximum). Volgens de algemeene regeling-1928 zouden de 3 effectieve 8 24 3 dienstjaren voor 3 X y "y 3_, jaar of 3 jaar en 6 maanden gelden. Past men de schaai-1928 toe, dan vertoont zich het volgende Op 1 November 1928 (ingegaan 1 Mei 1927) f 1400, en vervolgens (telkens op 1 Mei) 1929 f1600, 1931 f1800; 1933 f 2000; 1935 f2200; 1937 f2400; 1939 f2600; 1941 f2800 (maximum). Hij is dus tot 1 Mei 1941 met de oude regeling beter uit, dan met de nieuwe.1) Ook den adjunct-commiezen zij dus aanbevolen een vergelijkingstabelietje te maken. Wanneer de ongehuwden dergelijke tabelletjes gaan maken, moeten zij er echter rekening mede houden, dat op de bedragen van de regeling 1925, wanneer deze een gunstiger toestand zouden geven 3 wordt gekort. De oude regeling zou dus voor den hierboven als voorbeeld genomen commies met 3 effectieve dienstjaren op 1 November 1928, op 1 November 1929 slechts f2813, op 1 November 1931 slechts f3007, op 1 November 1933 slechts f3104 opleveren, terwijl hij volgens de nieuwe regeling op 1 November gerekend wordt naar f2716 en vervolgens op 1 Mei 1930 op f2910, en op 1 Mei 1932 reeds op '1 Men zie echter voor de adjunct-commiezen wederom het naschrift. Zie echter het naschrift.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 11