54
koning bij te staan tegen iedereen met 1000 ridders, dateert van 1103.
Bij een Fransch-Engelsch conflict mag de graaf persoonlijk, uit trouw
tegenover zijn landheer, zich bij het Fransche leger voegen met het
minimum aantal ridders, dat hij verplicht is zijn leenheer te leveren,
mits hij zijn 1000 man den Engelschen Koning geve! De graaf ont
vangt nu 500 mark zilver jaarlijks. Deze overeenkomst is nader be
vestigd in 1110 en 1163
Het tweede land, waarmede Engeland in soortgelijke relaties
heeft gestaan, is Henegouwen geweest. Misschien heeft al in 1127/28,
toen Vlaanderen minder willig bleek, een Engelsch-Henegouwsch
soldij-vererag bestaan. Stellig was dat, onder soortgelijke omstandig
heden, het geval in de jaren 1167/68. Het leen van den Henegouwschen
graaf beliep 100 mark sterling; een aantal Henegouwsche ridders
genoot afzonderlijke leenen van 10 tot 15 mark.
Het, overigens niet uitgevoerde, Engelsch-Savooische verdrag van
1073 is eigenlijk een huwelijksverdrag met in militair opzicht belang
rijke territoriale bepalingen; m. i. valt het eigenlijk buiten het kader
der hier te behandelen overeenkomsten 2).
In den tijd van Philips II Augustus van Frankrijk (1180—1216)
komen nu deze verdragen reeds tot aanzienlijke ontwikkeling. Daarbij
werkt zoowel het feodale antagonisme van de verschillende vorsten
dommen, zuiver locale tegenstellingen, als ook de groote tegenstelling
in het Duitsche RijkStaufen en 'Velfen, mede. Het is uiterst interessant,
maar voor ons al te veel ruimte vergend na te gaan, hoe zich nu
ten slotte de figuur van Bouvines gaat ontwikkelen. In 1214 staan
Frankrijk en de Staufen tegenover Engeland en de Welfen, beiden
verder vergezeld van de noodige adherenten, die financieel gebonden
zijn. Sedert 1204 volgt n.l. Frankrijk het Engelsche voorbeeld en koopt
met een geldleen, wie zich laten koopen. Buitengewoon opmerkelijk
is in dit verband een overeenkomst met Brabant uit het jaar 1213;
Brabant belooft niet alleen Philips te ondersteunen tegen iedereen,
met uitzondering van den Stauf, den Roomsch-Koning Frederik II,
maar de hertog belooft ook, na den eventueelen dood van Frederik li,
alleen uit te zullen zonderen: hem, dien de daartoe bevoegden, met
toestemming van Philips Augustus, tot keizer zullen kiezenNiettegen-
55
staande de 1000 Parijsche ponden, zag Hendrik van Brabant zich toch
gedwongen in het jaar 1214 aan de .verkeerde, Engelsch-Welfische,
zijde mede te vechten.
Hoe verder Kienast's verhaal komt, hoe interressanter het wordt.
Dat ligt in den aard van zijn onderwerp. Hopen wij dus, dat het hem
gegeven zal zijn, deel II en III spoedig te laten verschijnen, Voor de
territoriale geschiedenis van de Nederlanden vanaf de 2e helft der
12e eeuw biedt Kienast reeds zeer belangrijke bijdragen. Ongetwijfeld
zal deel II ons meerdere bladzijden brengen als blz. 173 e. v. waar
de Hollandsche successie van 1203 behandeld is. Maar vooral de in
deel III beloofde samenvatting moge ons niet ontgaan. Want nu
reeds verheldert menige terloopsche opmerking gebeurtenissen en
verhoudingen, die juridisch van nogal ingewikkelde structuur zijn.
Het boek richt zich niet in de eerste plaats tot archivarissen.
Maar het is7>/ook door zijn noten en bibliographie, voor de archief
wereld zeker niet zonder belang. Het helpt de politieke verhoudingen
in hun details te fizeeren.
N. B. TENHAEFF.
Berichten.
Opgemerkt dient dat eerst de overeenkomst van 1163 door niemand als
onecht wordt beschouwd Zoowel het loon voor Hastings als de soldij-verdragen van
en, ,1V worden door sommigen verdacht, zonder dat een afdoend bewijs voor
de onechtheid geleverd is.
2) Het eerste geval, dat door beleening een invloedrijk politicus persoonlijk
wordt bewerkt voor en ten behoeve van een ander land is van 1196. PHILIPS AUGUSTUS
gaf toen aan HENDRIK VPs raadsman, MARKWARD VAN ANWEILER, het dorp Leberau
in den Elzas in leen.
Algemeen.
Staatsbegrooting voor 1929. Bij art. 153 (Personeelsuitgaven Rijks
archieven) staat het volgende vermeld„Gerekend is op de bevordering van
e e n commies tot hoofdcommies ingaande 1 October 1929. Verder is
f1875.— uitgetrokken om met ingang van 1 April 1929 een commies-charter
meester aan te kunnen stellen, die gedeeltelijk voor het Algemeen Rijksarchief, en
gedeeltelijk voor het Genootschap „De Nederlandsche Leeuw" werkzaam
zal zijn. Dezen vorm van steun aan dat genootschap acht de ondergeteekende ge
motiveerd, omdat het genootschap zeer veel doet in het belang van het behoud en
de goede bewaring van familie-archieven en derhalve het Rijksarchiefwezen een be
langrijke taak uit handen neemt, terwijl het over te weinig middelen beschikt om zelf
voldoend geschoolde krachten te werk te stellen voor de ordening en inventariseering".
In het Voor loop ig Verslag van de Tweede Kamer lezen wij over archiefzaken
alleen het volgende: „Een aan de Kamer gericht adres van Mr. |OOSTING, oud-
Rijksarchivaris te Groningen, wiens op pensioen stellen in het V. V. over de begrooting
van 1928 is besproken, is krachtens besluit der Kamer van 30 Maart 1928 aan de
Regeering om inlichtingen gezonden. Ofschoon sedert de verzending reeds zes maanden
zijn verstreken, heeft de Kamer die inlichtingen nog niet ontvangen. Door eenige leden
werd op het spoedig vaststellen daarvan aangedrongen".
In de Memorie van Antwoord wordt dienaangaande het volgende op
gemerkt: „Ondergeteekendes antwoord omtrent het door Mr. lOOSTING tot de Kamer
gerichte adres is inmiddels verzonden."
1) Door plaatsgebrek zijn wij niet in de gelegenheid dit uitvoerige stuk in ons blad op te nemen.
De belangstellende lezer kan het vinden in de Bijlagen bij de Handelingen van 1928/1929, onder Nr. 233.