46
over het grafschrift van bisschop Bernold is gevoerd. Dr. Bouman
had op het verband van het grafschrift met de Bella eampestria
en met Beka gewezen en daaruit opgemaakt, dat het in eik geval
na de Bella eampestria en vermoedelijk ook na Beka's kroniek
opgesteld was. Mr. Muller meende aan de authenticiteit van het
grafschrift te moeten vasthouden en nam het onder No. 211 in het
Oorkortdenboek van het Sticht Utrecht op. Ik heb indertijd Dr. Bouman
er op gewezen, dat er voor zijne opvatting nog een argument
bestaat; hij heeft daarvan echter geen gebruik willen maken. Ik wil
dit argument hier mededeelen, omdat het ook nog voor de kritiek
van een ander stuk uit het Oorkondenboek van belang is. Bernold,
die als pastoor Koningin Gisela, gemalin van Koning Koenraad II, bij
hare bevalling in zijn huis te Oosterbeek zou hebben opgenomen,
wordt in het grafschrift curat us genoemd: prope Bernoldum
paruit ilia tune ibi curatum. Deze benamjng voor „pastoor" is
echter om kerkrechtelijke redenen in de elfde en ook nog in de
twaalfde en in de eerste helft der dertiende eeuw geheel onmogelijk.
In het diocees Utrecht vindt men het gebruik van dit woord o.a. in
herderlijke brieven van bisschop (an II van 25 januari 1292 en
21 April 1293 Er zullen wel bewijzen voor een nog iets vroeger
voorkomen van het woord te vinden zijn. In geen geval mag echter
de onder No. 518 in het Oorkondenboek van het Sticht gedrukte oor
konde van bisschop Boudewhn als een bewijs hiervoor gelden. Deze
druk beteekent, hoewel hij als bron het in het Rijksarchief in Zeeland
te Middelburg berustende origineel opgeeft, helaas geen vooruitgang
tegenover de drukken, die in het jaarboekje Nehalennia van 1849,
blz. 202 en in het Oorkondenboek van Van den Bergh I (1866)
No. 166 gevonden worden. Weliswaar is de verkeerde lezing van
Nehalennia en Van den Bergh Trenboudeswege in het OB Sticht
verbeterd in het juiste Erenboudeswege, maar evenals Nehalennia
en Van den Bergh geeft het OB Sticht het verkeerde jaar 1188 op,
hoewel het origineel duidelijk heeft: MCLXXXVIII1 2). En, wat erger is!
de stoute conjunctuur van Nehalennia en Van den Bergh: reliquis
officiis, que cura(tus) administrat is door het OB Sticht
niet alleen overgenomen, maar zoodanig gewijzigd, dat ook een
kritische lezer dezen curatus van 1189 aanvaarden moet; want er
47
staat nu: que curatus (ad)ministrat, zoodat dus het woord
curatus, in Nehalennia en bij Van den Bergh nog eene conjectuur,
nu als in het origineel overgeleverd geldt.
Feitelijk is het met deze overlevering als volgt gesteld. De
laatste woorden van regel 4 zijn in het origineelreliquis of ficus
que cu ra. Het begin van regel 5 ontbreekt, evenals het begin der
regels 3 en 4, 6 en 7, omdat het perkament op deze plaats uit
gescheurd is. Aan het begin van regel 5 is daardoor 2,3 cm. schrift
verdwenen; de verdere tekst luidt: ministrat, nullatenus pos
sent interesse. In de lacune van 2,3 cm. zou dus, wanneer de
conjectuur van Nehalennia juist was, moeten gestaan hebben: -tus
ad-. Nu is het op zich zelf reeds- onaannemelijk, dat de schrijver
der oorkonde den uitgang -tus, dien hij toch op zeer gewone wijze
had kunnen afkorten, naar den volgenden regel zou hebben over
gebracht. Bovendien is de ruimte van 2,3 cm. te groot om de ver
onderstelling, dat daar slechts: tus ad zou hebben gestaan, toe te
laten. De juiste invulling der lacune wordt overigens door den inhoud
der oorkonde zelf aan de hand gedaan; zij vergunt den bewoners
van Hoogeland een eigen kerkte stichten, ubi et celebrationem
divinorum et totius cure spiritualis prestolarentur
obsequium. Het woord spiritualis is in het origineel afgekort
geschreven: spual, en beslaat eene ruimte van 1,2 cm. Ik meen
derhalve, dat de lacune in het begin van regel 5 aldus moet worden
ingevuld: officiis, que cura (spual a d) m i n i s t r a t. In elk geval
echter dient uit de oorkonde van 1189 de curatus, hoewel hij reeds
een leeftijd van bijna 80 jaar bereikt heeft, verwijderd te worden.
Ten slotte wil ik nog opmerken, dat een curatus ook in het
stadsrecht voorkomt, dat door graaf Boudewiin VIII in 1191 of 1194
aan de burgers van Gent verleend is. Het is gedrukt bij Gheldolf,
Coutumus des pays et comté de Flandre I (1868) 395 No. V en heeft
36) de volgende bepalingQuantocumque autem tempore pres
byter in parochie sua ministraverit, sive curatus sit sive non, si
inhonestae et inordinatae conversations comprobatus fuent et inventus,
licebit parochianis consilio personae eum amovere. Dat deze oorkonde
onecht is, meen ik in mijn boek Die alteren Urkunden des Klostei s
Blandinium und die Anfënge der Stadt Gent (\928) 420 ff. aangetoond
te hebben. q oppERMANN_
Brom. Regesten 2425, 2505. HarïZHEIM, Concilia Germaniae IV (7767) 6
S VII praecipimus quod nullus plebanus pastores et curatos vicarios
destituat motu propriae voluntatis cum non expediat ecclesiis et parochianis
eorum curatos seu vicarios temporales habere. Ibidem 18 XXX praecipimus. ut
quilibet curatus habeat versus de casibus episcopalibus.
De goede lezing vindt men: FRUIN, Het archief der O. L. V. Abdii te
Middelburg. Reg. no. 2. (Red.).