20 geen geval, dat verboden is inzage van de stukken te geven. Ver scheidene Ministers hebben dan ook den Algemeenen Rijksarchivaris eene algemeene machtiging verleend om onder zijne verantwoorde lijkheid de raadpleging der stukken toe te staan. Bij de enkele departe menten, die zulk eene machtiging niet verleend hebben, wordt de raadpleging, vooral voor hen, die elders dan in den Haag wonen, bemoeilijkt en opgehouden, zonder eenig praktisch nut. De aange nomen wetswijziging maakt het mogelijk die hindernissen op te ruimen, en ik heb hoop, dat de verschillende departementen er toe zullen medewerken. Vooreerst is er het voorbeeld van H. M. de Koningin, die de archieven van Haar Kabinet, ook het geheime Kabinetsarchief, tot 1840 toe voor het wetenschappelijk publiek heeft toegankelijk gesteld. Dan is er de ondervinding van vijf en zeventig jaren. Want de toegankelijkheid van de landsarchieven tot 1813 stuitte in den tijd van Bakhuizen van den Brink op dezelfde tegenwerking als thans die van de nieuwere archieven, en nooit is sedert ook maar eenig nadeel gebleken van de openbaarheid, die Bakhuizen van den Brink heeft weten door te zetten. En eindelijk is er de goede naam, dien Nederland op het gebied van liberale toegankelijkheid der archieven heeft hoog te houden. In 1856 stonden wij aan de spits. Door sedert niet veel meer te doen dan den pas te markeeren zijn wij tamelijk in de achterhoede gekomen. Het is zaak te zorgen, dat wij thans weder de ons van ouds toekomende plaats innemen. Tot mijn leedwezen moet ik er bijvoegen, dat ik reeds op één punt ben teleurgesteld. Eenigen tijd geleden berichtten de couranten, dat de gewichtsgrens van postpakketten van 5 op 7 Kilogram zou worden gebracht. Ik heb toen aanstonds getracht gedaan te krijgen, dat de gewichtsgrens van dienstpakketten van 2 Kilogram, werd teruggedacht op 5, waarop die grens vroeger is gesteld geweest. Ik kreeg echter nul op het requaest. Door die wijziging zou de uit voering van den postdienst ernstig worden belemmerd, luidde het bescheid. Ik geloof, dat de belemmering meer het postbedrijf dan den postdienst betreft. Hoe dat zij, ik vraag mij af, of het depar tement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen niet met de post administratie eene overeenkomst zou kunnen treffen, waardoor het departement, gelijk het nu met de dienstbrieven geschiedt, de kosten van de verzending van postpakketten tot 5 Kilogram toe voor zijne rekening neemt, om daarvan de archiefgebruikers te ontlasten. Nog onlangs heeft prof. De Blécourt zich ernstig beklaagd, dat hij door de hooge verzendingskosten feitelijk buiten de mogelijkheid was gebracht om de registers na te zien, die hij voor zijn rechtshistorisch onderzoek noodig had. 21 Een tweede punt, dat bij een terugblik op het afgeloopen jaar de aandacht trekt, is de verandering, die aan het huisarchief heeft plaats gegrepen. Ons medelid prof. F. J. L. Kramer, die de functie van directeur van het huisarchief van H. M. de Koningin bijna 25 jaren had vervuld, is overleden. In onzen kring was KRaMER weinig bekend hij leefde de laatste jaren wat op zich zelf en had met weinig collega's omgang. Ik herinner hem mij het beste en het liefste uit den tijd, toen wij nog te Utrecht samen waren, hij als leeraar en later als hoogleeraar en ik als commies-chartermeester, terwijl wij bovendien samen zitting hadden in het bestuur van het Historisch Genootschap. Hij kwam toen veel op het archief, waar hij voor de laatstgenoemde instelling de correspondentie van Pieter de Groot met Abraham de Wicquefort bearbeidde, en ik heb hem toen leeren bewonderen om de nauw gezetheid, waarmede hij elk detail in den tekst, eiken hem onbekenden naam en elke onbekende zaak nazocht en terecht bracht. Den aanval, die eenige jaren later op het eerste deel zijner uitgave van de Gedenk schriften van Van Hardenbroek werd gedaan, heb ik dan ook altijd uiterst onbillijk gevonden, en na de ondervinding, die ik sedert heb opgedaan met bronnenpublicaties, die misschien met meer genialen Schwung waren geschreven, maar zeer zeker niet met dezelfde zorg vuldige nauwkeurigheid bewerkt, ben ik sterker dan ooit overtuigd geworden, dat voor eene goede uitgave de eerste eisch is een zuivere tekst met noten, die dienen om den lezer te orienteeren, zonder op diens oordeel vooruit te loopen. Diezelfde methode is KrHmer altijd trouw gebleven, zooals mij bleek, toen ik later op zijn verzoek toezicht hield op, d.w.z. mocht medewerken aan de publicatie van het vijfde en laatste deel der Gedenkschriften van Van Hardenbroek. Ik zal hem altijd in vriendelijke herinnering herdenken. Me dunkt, KrHmer zelf zou geen ander tot opvolger hebben gewenscht dan den man, die door Harer Majesteits vertrouwen thans met het beheer van het huisarchief is belast. Dr. Japikse heeft bij zijne uitgaven getoond denzelfden zin voor nuchtere nauwkeurigheid te bezitten, die KrHmer kenmerkteook hij is geheel thuis in het tijdvak, waarop de uitgave, die hij bewerkt, betrekking heeft, en dat zij beiden nu toevallig samentreffen ook in hunne belangstelling voor de eenigszins enigmatieke figuur van den koning-stadhouder, doet hunne verwantschap te sterker op den voorgrond treden. Eén ding intusschen heeft dr. Japikse op zijn voorganger voor, hij is tot dit ambt geroepen in de volle kracht van zijn leven, terwijl KrHmer al gepensionneerd professor was, toen hij het aanvaardde. De werkkracht en het organiseeringsvermogen van den nieuwen titularis zijn groot, en wij hebben recht daarvan veel te verwachten.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1929 | | pagina 16