19
18
quaesties betrokken. In hoofdzaak was het doel der herziening enkele
bezwaren, die zich bij de toepassing der Archiefwet 1918 hadden
voorgedaan, uit den weg te ruimen. Zoo hadden enkele provincies
er slechts met moeite in toegestemd de kosten van de inspectie der
plaatselijke archieven voor hare rekening te nemen, omdat de Archiefwet
daaromtrent geen voorschrift bevatte; in dat bezwaar is door de
toevoeging van eene derde alinea aan de artt. 17 en 24 voorzien.
Zoo was er twijfel gerezen, of achieven, eens onder beperkende
voorwaarden in eene bewaarplaats opgenomen, later zonder eenige
restrictie voor het onderzoek zouden kunnen worden opengesteld.
Eene wijziging in art. 1 heeft aan dezen twijfel allen grond ontnomen.
Zoo was het voorgekomen, dat bij Koninklijk besluit, niet mede-
gecontrasigneerd door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen, de overbrenging van zekere archieven naar de Algemeene
Rijksarchiefbewaarplaats was gelast. Voor het vervolg is dat door
eene wijziging van art. 11 der Archiefwet onmogelijk geworden. Zoo
is thans in artt. 18 en 25 uitdrukkelijk bepaald, dat voor de bewaring
der archieven, die, in geval van verwaarloozing door een plaatselijk
bestuur, zijn overgebracht in de Rijksbewaarplaats, moet worden betaald.
Zooals de zaak tot nu toe geregeld was, schenen sommige plaatselijke
besturen er een middel in te vinden om zich aan de zorg voor hunne
archieven te onttrekken en vroegen zij zelf de toepassing van art. 18,
dat als strafbepaling bedoeld was, aan. Eindelijk was het voorgekomen,
dat, toen tot vernietiging van een archief last was gegeven, de betrokken
ambtenaar gemeend had bevoegd te zijn de te vernietigen stukken
aan een winkelier te verkoopen om er zakjes van te maken. Daarom
is nu in art. 5 bepaald, dat niet alleen de vernietiging, maar ook de
vervreemding van archivalia aan bij algemeenen maatregel van bestuur
vast te stellen regelen zal worden onderworpen. Niet onbelangrijk
is ook de wijziging van art. 15, dat nu zoo is geredigeerd, dat in
de eerste plaats het beheer van een gemeentearchief wordt opge
dragen aan een archivaris, en alleen bij diens ontstentenis aan den
gemeentesecretaris. Eene analoge bepaling voor de waterschaps
archieven vast te stellen, heeft men niet aangedurfd. Daar is inderdaad
het deskundig beheer van een archivaris eene zeldzame uitzondering.
Eene andere reeks voorschriften, die de wijzigingswet ons gebracht
heeft, heeft ten doel het overbrengen van verschillende categorieën
archivalia naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen te vergemakkelijken. Bij
de overbrenging van de rechterlijke archieven 1811 -1838 was de
vraag gerezen; wat te doen met de registers van den burgerlijken
stand over die jaren, die op de griffies der rechtbanken berusten?
Dat ook die registers in de Rijksdepots moesten worden opgenomen,
scheen uit een oogpunt van veiligheid de aangewezen weg; maar
zoo men dien volgde, kwam men met verschillende bepalingen van
den derden titel van het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek in
het gedrang. Thans is in art. 1 Ibis de zaak geregeld, en de overbrenging
in overeenstemming met het Burgerlijk Wetboek gebracht. Van de
overdracht der weeskamerarchieven was reeds lang sprake. De zaak
heeft nu eindelijk haar beslag gekregen. De registers en papieren
der weeskamers worden naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen over
gebracht, behalve zoo zij zich bevinden in de archieven van eene
gemeente, die een eigen archivaris en eene doelmatige archiefbewaar
plaats bezit: dan blijven zij, waar zij zijn. Hoewel deze regeling
eenigszins afwijkt van wat voor de rechterlijke archieven, aan welke
de weeskamerarchieven het nauwste verwant zijn, bepaald is, is zij
toch bevredigend, en heeft zij in elk geval het groote voordeel, dat
deze belangrijke en veel geraadpleegde archieven nu behoorlijk opge
borgen en verzorgd zijn of zullen worden. Eindelijk is door de tweede
alinea van art. 19 der Archiefwet aan het Koninklijk besluit tot over
brenging der oude doop-, trouw- en begraafboeken eene wettelijke
basis verschaft, die aan alle verzet van enkele recalcitrante gemeenten
voor goed een einde maken zal. Deze tweede alinea is, ook na de
toevoeging der woorden „en zij niet organisch in de gemeentelijke
archiefbewaarplaatsen behooren te blijven", in zoo algemeene bewoor
dingen geredigeerd, dat, als de behoefte aan het overbrengen van
andere serieën archivalia zich mocht voordoen, deze zaak zonder
moeite bij Koninklijk besluit zal kunnen worden geregeld. Ik behoef
niet te verzekeren, dat van het overbrengen van stukken, die organisch
in de gemeentearchieven behooren te blijven, nooit sprake geweest
is en bij een behoorlijk archiefbeheer ook nooit sprake zijn zal.
De verdere wijzigingen, in de Archiefwet aangebracht, zijn van
redactioneelen aard en hebben op de behandeling der archieven geen
invloed.
Van alle maatregelen, die de wijziging der Archiefwet in het
vooruitzicht stelt, is die mij de liefste, welke het mogelijk zal maken
de openbaarheid ook voor de jongere archieven, die naar de bewaar
plaatsen zijn overgebracht, vast te stellen. Op het oogenblik is de
toestand deze, dat de archieven van nagenoeg alle departementen
van algemeen bestuur na 1813, ook al zijn zij in het Algemeen Rijks
archief oyergebracht, niet geraadpleegd kunnen worden dan na vooraf
verkregen machtiging van den betrokken Minister. Gelukkig is dat
niet veel meer dan eene formaliteitde machtiging wordt nooit
geweigerd. Een enkelen keer werden nadere inlichtingen verzocht
of wenschte de Minister de stukken te zien, maar ik herinner mij