162 Artikel XV. In de derde alinea van artikel 21 van de Archiefwet wordt voor „Binnenlandsche Zaken" gelezen: „Onderwijs, Kunsten en Weten- schappen Artikel XVI. Aan artikel 24 van de Archiefwet wordt een derde alinea toe gevoegd, luidende als volgt: „De kosten van de uitoefening van het in artikel 23 bedoelde toezicht komen ten laste van de provincie/7 Artikel XVII. In artikel 25 wordt voor de woorden„tot nadere beschikking naar eene Ri|ksarchiefbewaarplaats zal worden overgebracht", gelezen „naar eene Rijksarchiefbewaarplaats zal worden overgebracht, om daar op kosten van het waterschap, het veenschap of den veenpolder, volgens een door Ons vast te stellen tarief, tot nadere beschikking te worden bewaard". Artikel XVIII. De tekst van de Archiefwet, zooals die luidt na de daarin bij de voorgaande artikelen aangebrachte wijzigingen, wordt op Onzen last in het Staatsblad geplaatst. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en mbtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven ten Paleize het Loo, den 14 den Mei 1928. De eigendom der weeskamerarchieven. qC. behandelin9 Het wetsontwerp tot wijziging der Archief wet 1918 in de Tweede Kamer is ook de vraag, wien de eigendom van de archieven der voormalige wees- en momboirkamers toekomt, ter sprake gekomen. De Minister heeft de zaak in het midden ge- aten en betoogd, dat zijn voorstel tot overbrenging van het grootste gedeelte dier archieven naar de Rijksbewaarplaatsen niet den eigendom dier archieven betrof; maar de heer Boon, die het Rijk als eigenaar er van beschouwt, en de heer Knottenbelt, die den eigendom voor de gemeenten vindiceerde, hebben juist daarom beiden tegen het 163 wetsvoorstel gestemd. Daar het voorstel desondanks is aangenomen, is hierbij wel beslist, dat het bedoelde wetsontwerp den eigendom onaangetast Iaat; maar de vraag, wie eigenaar dier archieven is, zij moge al praktisch weinig belang hebben, blijft in elk geval onopgelost. Die vraag is reeds vroeger omstreden geweest, want hoe was het anders mogelijk geweest, dat er over de quaestie eene dading is aangegaan tusschen het Rijk en de gemeente Amsterdam? Het is inderdaad wel zeer merkwaardig, dat bij de behandeling van het wetsvoorstel eerst in de vergadering van onze Vereeniging en daarna in de Tweede Kamer geen dergenen, die den eigendom der wees- kamerarchieven daarbij betrokken achtten, verder gekeken heeft dan Staatsblad 1879 no. 197 lang is. Had een hunner het daaraan voor afgaande nummer van het Staatsblad ingezien, dan had hij daarin gevonden de wet tot goedkeuring van de dading tusschen den Staat en de gemeente Amsterdam, in welke dading in art. 4 gezegd wordt: „Het archief der voormalige weeskamer te Amsterdam is binnen eene maand, nadat de Algemeerie Commissie van liquidatie ontbonden zal zijn, ter beschikking van de gemeente Amsterdam. Het blijft echter voor 's Rijks ambtenaren, door den Minister van Financiën aan te wijzen, toegankelijk." Welk een breed veld zou zich hier, zoo men slechts op de hoogte was geweest, voor bespiegelingen over het eigendomsrecht der weeskamerarchieven hebben geopend. Beide partijen, Rijk en gemeenten, maakten er aanspraak op. Met de ge meente Amsterdam werd een dading getroffen; met de andere gemeenten niet. Daar behield d us het Rijk zijne rechten; of moet men art. 9 der wet van 14 November 1879 Staatsblad 197 als een eigendomsafstand van de zijde van het Rijk beschouwen? Alles draait ook hier weder om de beteekenis van art. 9. Gelukkig kan thans, dank zij den heer Knottenbelt, deze zaak als beslist be schouwd worden. De heer Knottenbelt bestreed in de Tweede Kamer de bepaling van het wijzigingsontwerp over de weeskamerarchieven als ongrondwettig. De eigendom der weeskamerarchieven, was zijne redeneering, werd bij dat voorstel naar het Rijk overgebracht; dat was onteigening en dus hadden de voorschriften van de grondwet op dat punt moeten worden uitgevoerd. Welnu als in de wet van 1879, Staatsblad no. 197, de in art. 9 voorkomende term „teruggegeven" moet worden opgevat als „in eigendom teruggegeven", dan volgt daaruit, dat de eigen dom oorspronkelijk aan de gemeenten had behoord, en daarna op het Rijk was overgegaan, dat in 1879 dien eigendom teruggaf. De eigendoms overdracht van de gemeenten op het Rijk zou dus hebben moeten plaats grijpen in 1852, toen inderdaad krachtens de wet van 5 Maart van dat jaar (S.taatsblad no. 45) de archieven der weeskamers uit de WILHELMINA. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, WASZINK." 2

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 9