ra ma1 a&s °-i— 240 Naast de gewone zaken die men in ieder waterschap aantreft, viel mijn oog op de stoommachine die begin 19e eeuw bij de ver vening werd gebruikt. In dat opzicht zijn de Zuid-Hollandsche waterschappen de Noord-Hollandsche vooruit; de machine van de Krimpenerwaard genoot zelfs de eer, in de Kunst en Letterbode te worden beschreven: Steven Hoogendijk's initiatief vond hier dus na volging. De inventaris is volgens het bekende recept bewerkt. Echter verbaas ik er mij overdat niet een behoorlijke einddatum is genomen; wel vind ik in de Inleiding gesproken van diverse reglementen, en meende ik soms dat een dier reglementen uit de 19e eeuw als eind paal was genomen. Wellicht was dit niet zoo eenvoudig, omdat er naast de archieven van dijkscollege en kavelen nog een archief van de vervening is, maar dit mag geen beletsel zijn, om de archieven van de eerste twee behoorlijk af te sluiten. In de Inleiding had dit vermeld moeten worden. Ook mis ik daar een korte uiteenzetting over de veranderingen die bij de reglementen zijn aangebracht. Waarom Dordrecht zulk een belangrijke rol speelt, had verklaard moeten, althans kunnen worden: van Gouda en Oudewater, later Schoonhoven is dat vanzelf duidelijk. Wanneer ik nu toch aan het wenschen sla, zou ik het geheel wat meer geconcentreerd willen zien, waardoor de overzichtelijkheid stellig zou winnen. Door een inhoudsopgave zou aan dit laatste be zwaar reeds eenigszins tegemoet gekomen worden, maar dan zou vanzelf blijken, in hoeveel groote en kleine rubrieken deze inventaris is verdeeld die uit den aard der zaak vanzelf al in drie deelen viel. Ik ken zelf die verleiding, om veel wat niet zonder belang schijnt, afzonderlijk te noemen; maar ik meen, dat dikwijls, en ook weer hier, tal van zeer onbelangrijke stukken afzonderlijk vermeld worden. Ook vraag ik mij af, welk nut het heeft zooals onder no 1314-44 waar vermeld staat dat er 31 bijlagen zijn bij rekeningen, nog eens toe te voegen dat 1314-26 13 omslagen in 1 pak beslaan (met de jaren er bij) en 1327-'44 18 omslagen. Is dit om de controle te vergemakkelijken? Ik wil het graag gelooven, maar het doet toch noodeloos gewichtig aan; ook in inventarisatie geldt dat eenvoud kenmerk van het ware isde Handleiding doet niet voor niets een beroep op het gezond verstand van den archivaris. Enkele losse opmerkingen mogen van belangstellende lektuur getuigenis het niet te vermijden, dat er bij het drukken nummers verval en, zooals nu met no. 123 en 976? Is no. 776 niet precies hetzelfde als no. 991, of zit het verschil in opgang en afgang? Bruininos op blz. 568 heet in den regel Brunings, als van Duitsche 241 afkomst. Voor den verbaasden lezer op blz. 567 die een lector in de wiskunde inlichtingen ziet geven over een vervening, deel ik even mede dat dit een vermaard man was, Pibo Steenstra die over de verlanding van het Ij ook advies gaf. Wellicht verneemt de bewerker van dezen inventaris met be langstelling, dat dit waterschap voorkomt op het oudste document van Hollandsche kartografie, het kaartje van 1498 in het archief van Gouda, dat Vrijwel hetzelfde gebied weergeeft als no. 236 in Hingman S inventaris der kaarten van het Algemeen Rijksarchief, welke kaart, hoewel ongedateerd, mij voorkomt, voor hetzelfde doel als dat te Gouda, te hebben gediend. R. D, Baart de la Faille. Literatuurkroniek. jtJdTi'ITikï,, di.,.d—d. d, .d,, i.,«...d.™.»b.» Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1926-1927. - In dezen bundel komen levensberichten voor van vier archivarissen: van den Heer W. ENSCHEDÉ, door den musicoloog den Heer H. ÜARMS |R., van Generaal A. N. J. FABIUS, door Mr. Dr. WACKIE EYSTEN, van den Heer C. GONNET, door Ds. H. E. KNAPPERT, en van Dr. L. A. K-ESPER, door Dr. I. HEINSIUS. Vooral de beide laatste levensberichten zijn uit archivalisch oogpunt van belang, omdat ze de resp. van de hand van )hr. DE |ONGE VAN ELLEMEET en van den Heer POT in ons blad over beide verschenen „ln Memonam s op gelukkige wijze aanvullen. Het is niet onze gewoonte de levensberichten van andere dan archivarissen te noemen. Een uitzondering willen wij hier echter maken voor het levensbericht van Dr. W. G. C. BlIVANCK, van de hand van den Heer F. W. DRiON, en dat van Ds. K. VOS, door Prof. Dr. L. KNAPPERT, van het eerste, omdat er u,t blijkt, hoe in zekeren zin tragisch geweest is het leven van een gemaal man als BlJVANCK, die door omstandigheden het grootste deel van zijn leven op het bibliotheek gebied, zoo na verwant aan het onze, is werkzaam geweest, en daarin 'dealen heeft nagejaagd, die achteraf niet zijn verwezenlijkt, het tweede, omdat Ds. VOS hoewel nooit archivaris in den engeren zin van het woord geweest zijnde, toch door -im bijzonderen aanleg tot geschiedvorsching, goed gezien, wel tot de onzen behoorde He behoeft niet gezegd, dat deze veel te jong gestorven geleerde, voor w.en ook het leven in vele opzichten moeielijk was en die, in anderen knng geplaatst, zeker meer tot zijn recht zou zijn gekomen, in Prof. KNAPPERT een voortreffelijken levensbeschrnver heeft gevonden. Eigen Haard, laargang LIV (1928), Nr. 1. - Doordat plaatsgebrek ons belette in de drie eerste afleveringen van dezen jaargang de Literatuurkroniek op te nemen kunnen wij eerst thans hier melden, dat in bovengenoemd nummer van "Toe Literatuurkroniek verschijnt in deze aflevering voor het laatst^ftn. vorm. Het is toch ons voornemen var1 den ?10u)7el! 'g°^°nU n Je Nederlandsche Archivalische Literatuur een beredeneerd overzicht, ?«»ngsch.kt naar de o»de'we P ^aderUlndsche Geschiedenis en Oudheidkunde He zijden steeds zoo ruimschoots is geschonken- van a

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 49