220
Het Internationaal Historisch Congres te Oslo 1928 en het
Archiefwezen.
Er zijn nog andere redenen, waarom het wenschelijk is hier ter
plaatse iets over het congres te zeggen. De eerste is deze, dat be
trekkelijk weinig Nederlanders, en bij gevolg ook weinig Nederlandsche
archivarissenslechts een tweetal, het congres hebben bijgewoond.
Vooral echter is het van belang ditmaal dit congres in tegen
stelling met vorige congressen als dat te Brussel in 1923, waarover
in ons blad werd gezwegen hier te memoreeren, omdat sedert in
1926 te Genève is opgericht het Comité International des Sciences
Historiques, dat dit congres heeft voorbereid, en dat, als permanent
internationaal comité, ook in het vervolg een vast bureau voor de
komende congressen, zoo het eerst voor dat te Warschau in 1933, zal
blijven vormen. Het comité, waarin van het begin af aan voor ons land
Prof. Colenbrander zitting had, heeft overigens al reeds veel meer ge
daan. Het best kan dit blijken uit de vijf tot heden verschenen afleve
ringen van het door het comité uitgegeven Bulletin of the Internatonal
Committee of Historica! Sciences, waarvan ik de lezing aan vakgenooten
ten zeerste kan aanbevelen. Dit nieuwe tijdschrift is voor ons land
verkrijgbaar bij de Firma Martinus Niihoff, en kost slechts één dollar per
deel. Met de laatstelijk verschenen vijfde aflevering is het eerste deel,
554 bladzijden tellende, compleet geworden. Uit het Avant-propos
van de eerste aflevering van het Bulletin, onderteekend door den
Secretaris van het Comité, den bekenden expert aan het Institut inter
national de cooperation intellectuelle te Parijs, Prof. Michel Lhéritier, breng
ik al dadelijk deze mededeeling naar voren, dat het nieuwe tijdschrift
aan zijn doel zou beantwoorden, zoo het onder meer aanwijzigingen
gaf over „l'accessibilité des archives". Inderdaad is over dit belangrijke
onderwerp reeds nader in het Comité gehandeld. In aflevering 3 van het
Bulletin is op blz. 309 te lezen een uitvoerig rapport over deze zaak
van de gedelegeerden van de Deensche historici, Prof. Aage Friis, en
den Archivaris van Kopenhagen Axel Linvald. Niet minder belangrijk
is een ander archiefonderwerp, waarover reeds in den boezem van het
comité is gesprokende „pret d'archives". In de tweede aflevering,
Het wil mij voorkomen, dat ook in dit vakblad wel enkele woor
den mogen worden gewijd aan dit interessante en buitengewoon goed
geslaagde congres, dat wel is waar in de eerste plaats voor historici
van belang was, maar waar toch ook, getuige alleen al de omstan
digheid, dat de eerste van de vijftien sectie's, waarin het congres was
verdeeld, behalve op „sciences auxiliaires" en „publications de textes"
ook op „archives" betrekking had, over archieven werd gehandeld.
221
blz. 192 vlg., is meer hieromtrent te lezen. Het blijkt, dat deze zaak via
den gedelegeerde van Oostenrijk, Prof. A. Dopsch, in het comité is
aanhangig gemaakt door den General-staatsarchivar te Weenen, Dr.
Ludwig Bittner. Ten slotte noem ik hier nog de ook ten onzent veel
besproken quaestie van de „encre et papiers waarop blijkens blz. 191
van afl. 2, Prof. Pirenne de aandacht van het comité heeft gevestigd.
Prof. Lhéritier heeft dadelijk opgemerkt, dat de „Societé des Nations
reeds aandacht aan de zaak had geschonken. Het is bekend, dat in
het begin van dit jaar te Parijs een comité van experts in dezen is
bijeengekomen de Voorzitter van onze Vereeniging genoot de
eer dat comité als Voorzitter te leiden en dat als gevolg
daarvan een uitvoerig rapport naar Geneve is gezonden, zooals ook
in de eerste sectie van het congres Prof. Pirenne bij de inleiding tot
zijn „Voeu concernant l'emploi des encres et des papiers a employer
dans les archives" de gelegenheid vond te herinneren.
Wat nu verder het in deze eerste sectie behandelde betreft, het
zij mij vergund in het kort daarvan nog enkele persoonlijke indrukken
te geven. De sectie hield drie zittingen, de eerste in den namiddag
van Dinsdag 14 Augustus, den dag van de opening van het congres,
de beide laatste in den vóór- en namiddag van Woensdag 15 Augustus.
De eerste zitting was ik niet in de gelegenheid persoonlijk bij te
wonen. Ik kan daaromtrent dus alleen meedeelen, dat in die zitting
Prof. H. Reincke Bloch uit Breslau - de Voorzitter tevens van de
morgenzitting van Woensdag - nadere mededeelingen deed over den
opzet van het Annuaire international de bibliographie historique, tot
de uitgave waarvan als vervolg op de bekende jahresberichte door
het Comité International is besloten in het Bulletin komen belang
rijke mededeelingen over deze groote uitgave voor, waarvan het eerste
deel nog in dit jaar over de in 1926 verschenen literatuur is te ver
wachten en dat per slot de aangekondigde voordracht van den
Generaal-staatsarchivar van Pruissen, Prof. Paul Kehr, over „Die
Grossen Unternehmungen der deutschen Akademien auf dem Gebiete
der Geschichte wegens verhindering van den spreker niet werd ge
houden. Prof Kehr komt ook niet voor op de ledenlijst van het congres.
Wel vindt men daar de namen van verscheiden andere buitenlandsche,
waaronder ook vele Duitsche archivarissen. Zoo in de eerste plaats
die van onze correspondeerende leden Dr. Opocensky te Praag, Prof.
Paczkowski te Poznan (Polen) en Dr. Sildnik te lartu (Estland), verder
die van |an B. Novak, Directeur van het Staatsarchief te Praag, van
Pierre Caron, Conservator aan de Archives Nationales te Parijs, van
Helie Almquist. Rijks-archivaris te Stockholm, en uit den aard der zaak
van tal van Noorsche archivarissen. Aangaande de zittingen van