192
de toezegging van een der zetels. Of daarbij echter ook aan Zeeland
was gedacht, dat sedert eenige jaren zelf de auditie van zijn reke
ningen had ter hand genomen, blijkt hier niet, doch mag wel waar
schijnlijk worden geacht, omdat de band, door een gezamenlijke
Rekenkamer te leggen, een bevestiging van de „naerder Unie" zijn
moest. Echter wordt ook van Gelderland waarmee immers ook
vóór den opstand dit contact niet bestond in de aangehaalde
resolutie gezwegen.
Wat het verloop van deze nieuwe pogingen was, wordt in de
resolutie niet vermeld, maar in ieder geval slaagde men niet, zoo
dat een jaar daarna, den 14en Juni 1581, de zaak opnieuw in de
vergadering der Staten van Holland aan de orde kwam, juist op het
oogenblik, dat men eenige meerdere bereidwilligheid bij de Reken
kamer mocht verwachten. De volkomen breuk met Spanje toch, die
een maand later een feit was géwordén, stond voor de deur en het
college, dat reeds Friesland, Zeeland en Overijsel als ambtsterrein
verloren had en weldra als orgaan van het opgestane Utrecht ook
de nog koningsgetrouwe deelen van Overijsel en Gelderland van zich
zou zien vervreemden, 2) nam thans een uiterst zwakke positie in.
Dus werd door de Staten van Holland overwogen, „dat by die van
de Camere van de Reeckeninghe, hen onthoudende binnen der stadt
Utrecht, eenighe stucken, zoe die van Zeelandt als andere, worden
gesubministreert, daerdeur die van Hollandt in tyden ende wylen in
haerluyder gherechtigheydt geprejudiceert ofte onverstandt tusschen
de provinciën soude moegen rysen" en men dus noodig achtte, „dat
alle chartren, registeren ende munimenten, berustende onder die van
der Lamere van de Reeckeninghe voornoemt, wederomme in Hollandt
worden gebracht ende geconserveert." Maar ook thans moest de
toenadering vergemakkelijkt worden, zoodat op voorslag van den
Prins aan de uitgeweken Kamer werd bericht, „dat die Staten voir-
noemt tevreden zijn, dat zyluyden hen tot Delff transporteren, omme
aldair te vergaderen ende besoingneren, zulcx by hen tot noch toe
binnen Utrecht is gedaen, midts dat zyluyden tot dyen eynde mede
zullen brengen alle chartren, registeren, reeckeningen ende andere
stucken ende munimenten, die eenighsints zullen moegen concerneren
die van Hollandt ofte dengheenen, die ter Camere van de Reeckeninghe
in Hollandt hebben gere(s)sorteert, sonder verminderinghe nochtans van
193
de preeminentie ende auctoriteyt van die van der Camere van de
Reeckeninghe in Hollant, ofte dat diezelfde twee Cameren gecombi-
neert zullen worden, ofte dat oick dat die van Hollant verstaen
eenighe lasten uuyten domeynen van Hollandt te draghen tot behouff
van die van der Camere tot Utrecht, oft dat zyluyden hem dezelffe
eenichsints zullen moegen onderwinden, ofte oick andere meesters
by versterfte ofte resignatie in haerluyder plaetze zullen mogen succe-
deren." l) Het oude plan alzoosamensmelting of het vormen van
een tweeledig lichaameen domein- en een auditiekamer, alles tot
vergemakkelijking van de gemeenschappelijke administratie en ver
sterking van den band der Unie. Het is bekend, dat het door Holland
beoogde doel niet werd bereikt. Het zou een eerste stap wellicht
geweest kunnen zijn in de richting van een Generaliteits-Rekenkamer.
Voor de eenheid der archieven was dus het getroffen compromis in
hooge mate noodlottig geweest en heel wat maatregelen zijn er sedert
genomen, die den toenmaligen stand van zaken nog onzuiverder en
ingewikkelder hebben gemaakt dan die reeds was. Het blijkt, dat een
logische scheiding nimmer heeft plaats gehad. Immers de overdracht
van de archieven van Utrecht naar Den Haag is geschied, maar het
Utrecht toekomende deel van hetgeen in Den Haag achterbleef schijnt
nimmer zijn bestemming te hebben gevolgd. Verder zijn de in 1580
uitdrukkelijk uitbedongen registers slechts „ter dispositie van de
Utrechtsche Kamer gesteld, doch niet aan haar als vrij bezit toege
wezen, zoodat men met de opheffing van het college na de afzwering
opnieuw den eigendom had behooren uit te maken. Eenige malen
heeft Bakhuizen van den Brink tal van rekeningen, die het beheer in
de andere provinciën betroffen, daarheen opgezonden, terwijl het
omgekeerd kon voorkomen, dat de inventaris Oem, die in 1580 als
bijlage bij zijn ontvangstbewijs voor de overgedragen archivalia van
Leenhof en Leen- en Registerkamer in Utrecht moet zijn gedeponeerd,
in den loop der eeuwen de reis naar Den Haag aanvaardde en eigen
aardig genoeg terechtkwam bij de partij, die het regu afgaf. Dit alles
geeft m.i. voldoende recht om de vraag te overwegen, of en inhoever
het ter wille van de eenheid van het archief en het gemak van den
gebruiker wenschelijk zou zijn, de weinige in 1580 afgescheiden deelen
van de oude Hollandsche Rekenkamer, Leenhof en Leenkamer en wat
sedert daaruit verdween, weer met het hoofdarchief tot een organisch
geheel te vereenigen. I- SMIT.
h R. FrUIN, De rekeningen en andere stukken, in 1607 uit de Holl. rekenkamer
naar de Zeeuwsche overgebracht, Inleiding blz. 5.
2) Na de afzwering werden door het Spaansch gezag de rentmeesters ter af-
hooring van hun rekeningen verwezen naar de Geldersche Rekenkamer, die den Koning
trouw gebleven was en in den eersten tijd afwisselend te Roermond en Maastricht
resideerde. Verslagen 's Rijks Oude Archieven, 1895, blz. 496).
]1 Alg. R. A. Holland, no. 330.
2) R. FRUIN, De gestie van Dr. R. C. Bakhuijzen van den Brink, [blaag, IV^pJ.
blz. 127-129, 210. Dat Overijsel ook reeds eerder een en ander bemachtigde, blijkt
uit de inleiding van Mr. 5. MULLER'S Catalogus van het archief der Bisschoppen van
Utrecht, (Utrecht 1906), blz. XXXVI.