188
spoedmissive van Oem deed onder mededeeling van het gebeurde
de rest. Binnen enkele dagen bracht een schrijven aan den laatste
d.d. 31 Maart 1580 de langbegeerde beslissing van den landvoogd,
dat n.l., „soe eenige swaricheyt gemoveert mach werden in de over-
leveringhe der voors(eyde) stucken opte reservatie der boecken, in
den inventaris derzelver onder die lettre Q aengetogen als concer
nerende Utrecht, Overijssel, Oist-Vrieslandt, Denemarcken ende dier-
gelycke landen, die men opten registre ende inventaris naerder
deursiende bevinden sal gelijcke provinciën te concerneren, tzamen
mitten voorn(oemden) president als registermeester hierop gelet
hebbende, zoude wy voor goet vinden, zoe onse voors(eyde) acte
mede vorder nyet en houdt dan van Hollandt, oock conform wesende
t versouck der Staten van dien, dat dieselve stucken bleven onder
d officieren van Syne Ma(jestey)t ende ter dispositie van der Reecken-
camer, tot Utrecht residerende, als geenszins contrarie die Pacificatie
van Ghendt, immers wesende conform als Hollandt nyet roerende." 2)
Het resultaat van dit bemiddelingsvoorstel leert ons de reeds
eerder aangehaalde aanteekening op folio 115 van den inventaris-OEM.
De bewuste nummers werden „nyet overgelevert, maer die gelaten
tot Utrecht", terwijl onder datum van den 28en April 1580, toen door
de vier commissarissen, die in den loop des tijds de oorspronkelijke
opdracht hadden overgenomen, n.l. de registermeester van Holland
Otto VAN EGMOND HEER VAN KENENBURG 3), JoHAN VAN MaTENESSE VAN DE
Reviere, mr. Philips Doublet, raad en rekenmeester en mr. Pieter van
der Goes, griffier van de leenen van Holland, het ontvangbewijs van
de Staten aan den griffier Oem werd uitgereikt, daarop nog bovendien
de reeds in den aanvang der besprekingen bedoelde verklaring bleek
gesteld, dat Holland eventueel ten onrechte ontvangen stukken,
waarvan later bevonden mocht worden, „dat daervan restitutie aen
handen van mr. Cornelis Oem voorn(oemd) gedaen moet worden uuyt
crachte der Pacificatie, ghemaect tot Gendt," verder behoorlijk zou
uitleveren. 4)
h Van den Geheimen Raad.
2) Inv. als voren, fol. 171 vo. Tien jaar geleden heeft Prof. FRUIN van deze questie
een uiteenzetting gegeven in de „Verslagen omtrent 's Rijks oude Archieven", 1916, I,
blz. 136. De in Utrecht achtergebleven registers zijn daarin met opgave van de kas-
letters opgenoemd: I. „Q. Oestvrieslant", 1398-1421; II. „Q. Tittel van Vrieslant";
III. „Q. Uuytrecht"; IV. „Q. O verijssel"; V. „Q. Register aengaende de zaicken van
Oostland, Denemarcken, Zweeden etc."; VI. „Q. Oostvrieslant, Plus Oultre"; VII. „Q.
Oistvrieslant VIII. „R. Leenbouck van de landen van Gelre".
8) Den 27en Oct. 1575 was hem na den dood van PlETER WASTEEL dit ambt
opgedragen. (Rekenk. 26, lol. 103).
4) Inv. als voren.
189
VI. Pogingen van Holland tot interneering van de oude
Rekenkamer en haar archief.
Zoo was dan de overdracht der archieven aan Holland geschied.
Maar een bevredigend gevoel kan zij ter weerszijden moeilijk hebben
gewekt. Voor de Utrechtsche Kamer beteekende het 't begin van
het einde. Het Friesche gebied was reeds terstond van haar ambts
terrein afgescheurd: het „provisioneel reglement van Prins Willem
van Orange op het stuk van regeeringe" van den 5en April 1581
droeg bij artikelen 17 en 18 den Gouverneur en Gedeputeerden het
toezicht op met betrekking tot de opbrengsten van domeinen, geestelijke
goederen, confiscaties, imposten, accijnsen, licenten etc. en verder
de controle op de rentmeesters en ontvangers. En ook in Utrecht
neigde het bestaan der Rekenkamer naar het einde. In het „Memoriael
van allerhande zaken" 2) worden nog na de overdracht eenige schaarsche
bemoeiingen geboekt, die alle blijken geven van het verloopen van
de bezigheden en de inkrimping van het ambtsgebied. De laatste
aanteekening betreffende Zeeland en Voorne getuigde zelfs nog van
een min of meer rumoerig slot. Den 14en Augustus 1580 toch had
Bruyninck van Wiingaarden ondanks het feit, dat de Kamer wegens
den Zondag niet bijeen was, zich bij den auditeur der Kamer Joost
de Jonge vervoegd, met de verklaring, dat de rekenmeester mr. Marten
Meyster hem gemachtigd had in de laatste rekening van Philibert van
Serooskerke van de ordinaris-bede over het kwartier Bewesterschelde
eenige correcties aan te brengen. Ter vergadering van den lóen d.a.v.
was de onwaarheid van Wiingaardens mededeeling gebleken en de
aanwezigen Van der Does, Gramaye, Meyster, Rattaller en Godin -
vonden het daarom noodig, notitie van de ongerechtvaardigde wijzi
ging der betreffende posten in hun memoriaal te doen.3) Wij vinden
dan de heeren later nog eenige malen tot Maart 1584 inzake
Utrechtsche bemoeiingen bijeen,4) den 7en Sept. 1582 zelfs nog eens
met betrekking tot het Overkwartier, 5) terwijl ook het jaar 1585 nog
sporen van hun werkzaamheid verraadt. 6) Maar dan is ook het roemloos
Friesch plakkaatboek, IV, fol. 244.
2) Alg. R. A„ Rekenk. 34.
3) Aldaar, fol. 383.
4) Aldaar, fol. 443 vo445, 400 en 401
6) Aldaar, fol. 445 vo.
6) R, FRUIN, Catalogus van de archieven der collegiën, die vóór 1811 binnen de
tegenwoordige provincie Utrecht rechterlijke functiën uitgeoefend hebben. (Utrecht,
1893), no. 377. De Teg. Staat van Utrecht (deel 1, blz. 245) zegt daaromtrent: „Toen
(in 1585) stelden de Staaten 's Lands van Utrecht eenen afzonderlijken Stadhouder
aan, onttrekkende tegelijk het bewind over hunne geldmiddelen aan de gemeene
Rekenkamer en zeiven het bestier daervan op zig neemende."