M ^sSipJj'p ttSRS f&SM 184 der ambten reeds van de hernieuwde oprichting af een grooten samenhang vertoonde, in die mate, dat bijv. de deurwaarder Sabastiaan Willems met twee afzonderlijke functies vervulde, maar den 20en heb 1573 m d,en post werd benoemd „zoe in de Camere van de Keeckemnghe, Registercamere als van de leenen." Op deze wijze kwam het geheele beheer van leenen en domeinen met de zorg voor de geldmiddelen van den jongen staat via de „gecommitteerden ter inancien die „de volcomen handel(linghe), bewindt ende de admini stratie van alle des gemeene(n) landts incommen ende penninghen" 2) a den en direct boven de Rekenkamer waren gesteld, onmiddellijk aan de Staten. Onder deze zeker niet gelukkige omstandigheden hadden nu de wederzijdsche colleges als politieke antipoden naast elkander ge arbeid, de Hollandsche van republikeinsch-nationalistischen huize, de Utrechtsche als een schepping van het oud regime, de eerste met een toekomst, de andere, naar te voorzien was, slechts met een ver leden D,t laatste hadden de Utrechtsche heeren op hun rivalen in zichtbaren vorm voor: het archief, waarnaar men ook in Holland begeerige blikken geslagen had en waaromtrent dan ook reeds voor loop,ge schikkingen getroffen waren. De Utrechtsche Satisfactie van den 9en October '77 regelde ten slotte, zij het op zeer gebrekkige wijze deze zaak ,n artikel 25: „Sijn Excellentie zal ook onder die van de Rekenkamer, die t Utrecht resideren, laten blijven die papieren registers ende secreten, die stadt, steden ende landen van Utrecht betreffende, sonder die in Holland te laten vervo.eren." 3) Deze bepaling kon moeilijk eene bevredigende genoemd worden, aar ze ruimte liet voor de meest strijdige opvattingen. Waar toch] zoo zal er later gevraagd zijn, zullen de archivalia worden geborgen' d,e noch Holland, noch Utrecht betreffen? De Satisfactie hield dan ook de gebreken van haar ontstaan niet verholen immers het waren vooral Holland en Utrecht, die de leidende en onderhandelende partijen waren. [6,/even .L VAN ende Vneslandt werd opgedragen, met uitnoodiging zich te „benaerstiqen dat het Leenhof wederomme opgerecht worde, daeraen de Staeten oick beHven de hand te houden [Brieven t. a. p. blz. 126 127), in verband waarmee VAN DORP den13 fanuori leer mlLkTÏzin^HeTHofT'HU Maaf ook d^e poging schijnt h Holl. 1788, fol. 35. 2) Ordonnantie 2 Nov. 1575 (Rekenk. 26 fol. 28) d) Utrecfitsc/i Plakkaatboek I, blz. 47. 185 Maar lastiger was het, dat slechts voor de Rekenkamer, niet voor Register- en Leenkamer een bepaling getroffen was. Dat bij den overdracht van de archieven van de Rekenkamer zich verschil van inzicht over en weer zou openbaren, ligt voor de hand, al weten wij niet, in welke mate dit plaats had. Doch dat ten opzichte van de belangrijke registers en andere bescheiden van de Leen- en Registerkamer eenerzijds verlangens zouden opkomen, zonder dat bepaalde aanspraken schriftelijk waren vastgelegd en men anderzijds zich kon beroepen op de betreffende bepalingen, die echter op zich zelf een inconseguentie inhielden niet alleen, maar ook ernstige moeilijk heden voor de komende administratie, dat alles was te voorzien en eveneens, dat het tot min of meer ernstige geschillen zou aan leiding geven. Het moest dus met den overdracht van het archief van de Rekenkamer wel het meest vlot gaan, al is van de zijde der uitge weken colleges zoowel voor de Rekenkamer als Leen- en Register kamer de geheele behandeling in één hand gelegd. Van een optreden van den eersten rekenmeester in deze aangelegenheid vernemen wij niets en ook Suys, registermeester en stadhouder van de leenen, blijft, hoewel hij nog steeds van zich spreken deed, ten eenenmale op den achtergrond. J) Hij, die alleen in alles de hand heeft, is Cornelis Of.m, griffier van Leenhof en Leenkamer, „raad en rekenmeester van Holland, afstammeling van het machtige geslacht der Dordtsche „Oemelingen. Om uitvoering te geven aan het bij de Pacificatie bepaalde, namen de Staten van Holland, toen de krijgskundige moeilijkheden weer eenige verademing toelieten en de archieven van het Hof sedert enkele weken uit Utrecht waren overgebracht, den 2en Sept. 1578 het besluit, Oldenbarnevelt en den leengriffier en subst.-stadhouder van de leenen Pieter van der Goes op te dragen „om te resumeren alle leenregisters van mr. Cornelis Oem, volgende de instructie, hem daartoe gegeven." Hoewel in deze opdracht niet werd gesproken van de over te nemen archieven van de Rekenkamer, zou men spoedig ervaren, dat onafhankelijk van deze poging of geheel één daarmee tegelijkertijd de aanspraken van Holland daarop te berde kwamen. Weldra bleek het den beiden afgevaardigden, toen zij zich met hun autorisatie van den 15en October bij Oem aanmeldden, dat de opvatting van de wijze en den omvang der overdracht van de bedoelde archivalia ter weerszijden zeer uiteenliep. Waar toch de Staten blijkens het bovenstaande „alle leenregisters" opeischten, scheen de zienswijze van Oem van geheel anderen aard en volgens een door Het meest waarschijnlijk is, dat hij, door en door gehecht aan de oude politiek, zich liever niet met de zaak inliet, die ondanks alles toch onwettig bleef.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 20