178
179
den 17en antwoordde, hoe het hem niet gelegen kwam met de bedoelde
archieven te reizen, en het evenmin aanbeveling verdiende die „met
vreemde schippers in goede bewaernisse te senden", zoodat hij in
overweging gaf, „dat yemant van uwe clercken ofte andere persoon
daertoe gedeputeert werde hoe eer hoe liever, denwelcken, mits
brengende volcommen missive aen my, ick doen zal alle hulp ende
adressche in t packen ende schepen of aan den Haagschen schipper
Jan Lucasz. daartoe machtiging te verleenen. Den 25en Juni blijken
dan aan dezen laatste „het meestendeel van de sacken, registers
ende informatien, in Uwe2) missive gementioneertte zijn verzonden,
met uitzondering van een deel, dat wegens plaatsgebrek voor een
volgende reis werd bewaard. Den 2en Juli was ook de rest ingescheept,
tot groote vreugde van Adriaan Jansz., die niet kon nalaten aan zijn
laatste schrijven van dien datum de ontboezeming toe te voegen „Ick
ben zeer wel tevreden ende gansel(ycken) verblijt, dat ik verlost "ben
van dese vracht, die my principalicken tot noch toe alhier heeft
gedetineert ofte immers veroirsaeckt huys te houden binnen Utrecht;
mer nu en zal mijn blyven hier nyet lanck zijn, denckende my onlancx
te vinden by de oude kennisse in den Hage ende aldaer te blyven."
Een gevoel van verheugenis, dat hij wel met meerderen zal hebben
gedeeld.
V. De restitutie der archieven van Rekenkamer, Leen-
en Registerkamer en Leenhof.
Na de reductie van de archieven van het Hof van Holland was
de aandacht gevestigd op het verder verloop der zaak: die van
Rekenkamer, Leen- en Registerkamer en Leenhof, welke nog steeds
in Utrecht waren achtergebleven. Evenwel bracht de aard dier col
leges voor de overdracht allerlei moeilijkheden mee, die oorzaak
waren, dat de kwestie van deze archieven de Staten van Holland
nog jaren zou bezighouden.
Ter verklaring daarvan is het wenschelijk nog even een blik te
werpen op het verleden en het ambtsterrein dier colleges. Zooals
reeds eerder werd opgemerkt, strekte de jurisdictie van het oude
„Hof van Holland, Zeeland en Lriesland zich oorspronkelijk uit over
het gebied, in zijn benaming aangeduid, met dien verstande, dat
Lriesland zich bijna voortdurend aan de pretenties van de Hollandsche
graven had weten te onttrekken en slechts West-Friesland van oudsher
Teekenend voor de verbindingen te water is de opmerking: „mer hy most
buyten om reysen over Schoonhoven, want binnen deur en es gheen water."
2) N.l. die van den griffier BARTHOLD ERNST VAN BASSEN.
tot die jurisdictie was gebracht. Toen meerdere gewesten echter
aan het Oostenrijksche stamhuis ten deel vielen, werd in afwijking
van het dynastieke streven naar eenheid en gelijkvormigheid dit
rechtsgebied niet over de andere provincies uitgestrekt. Utrecht kreeg
in 1530 zijn eigen Hof1), in Gelderland werd het voormalige door
Karel den Stouten in 1473 gestichte Hof in 1547 hersteld2), in Overijsel
werden pogingen tot hervorming gedaan, doch het Hof van Holland
bleef daaraan vreemd3), terwijl in Lriesland het in 1499 door Albrecht
van Saksen opgerichte en door hertog George in 1504 opnieuw
bevestigde Hof in 1515 door Karel V werd gehandhaafd4).
Geheel anders was het met het tweelingscollege van het Hof,
de Rekenkamer van Holland, Zeeland en Friesland, die in de volgende
gebiedsuitbreiding ten volle aandeel had, echter met uitzondering van
Gelder en de Graafschap, die hun eigen Rekenkamer behielden.
Leerzaam is in dat opzicht de commissie van mr. Vincent Dammasz.,
auditeur van de Rekenkamer, bij zijn bevordering tot rekenmeester,
geteekend te Brussel den 12en Nov. 1531 5), waarin verklaard werd,
dat, „alzoe die paelen ende limiten van onsen landen van harwaerts
overe mits de reductie van onsen lande van Oistvrieslandt6) in onse
onderdanicheyt ende die conqueste van onse stadt, steden ende
lande van Utrecht ende van den lande van Overijssel grootelyck
geamplyeert zijn ende rechten insgelijcxs geaugmenteert, zulcx dat
die drie meesters, een auditeur ende een ordinaris clerc, van oudts
in onse Rekencamere van Hollant by de justicie van derzelver geor-
donneert tot audicie van den rekeningen van onsen rentmeesters ende
andere onse officieren van onsen landen van Hollant, Zeellant ende
Westvrieslant tot rek(eninge) gesubmitteert, nyet wel mogelyck en
waere tot d audicie van den rekeningen van den rentmeesters ende
andere officieren van den voorn(oemde) gereduceerde ende gecon-
questeerde landen jaerlicx te visiteeren ende informacie aldaer te
nemen van onse voors(eyde) hoocheyt, heerlicheden, demeynen ende
rechten ende tot conservatie ende augmentatie van dien regie ende
ordene ende pollicie te stellen tot administracie derzelver, als t wel
FRUIN-COLENBRANDER, Staatsinstellingen, 's-Gravenhage 1922, blz. 127.
2) Aldaar, blz. 131.
FRUIN-COLENBRANDER, blz. 133. Hetzelfde was het geval met de L .eenkamer
de stadhouder van Overijsel treedt op als stadhouder van de leenen, als griffier de
griffier van het landschap (D. P. M. (jRASV/INCKEL, Verslagen omtrent 's Rijks oude
archieven, 1923, II, blz. 225).
J) L, BERNS, De archieven van het Hof Provinciaal en van Friesland (Leeuwarden
1919) blz. 1.
5) „Ruyghe blauwe registere" van commissiën, 1518 1540, fol. 195.
Het tegenwoordige Friesland, in tegenstelling met West-Friesland. (Volgens
FRUIN-COLENBRANDER had deze oprichting plaats in 1494).
3