174 waardoor het niet met zekerheid vaststond, dat de arbeid, waarvoor de betaling strekte, ook in dat jaar had plaats gehad meende ik destijds in verband met de overige gebeurtenissen te mogen aannemen, dat tegelijkertijd in diezelfde stemming ook de archieven van het in 1572 naar Utrecht gevluchte Hof van Holland naar Den Haag werden overgebracht2). Immers de Pacificatie3) bepaalde (art. 6) de handhaving van den Prins in al zijn waardigheden en daarnevens die van al zijn „officieren, justicieren en magistraten sonder eenige veranderinge of innovatie, tenzy by sijn consent en wille", terwijl daarbij de terug gave van de geconfisqueerde eigendommen werd gewaarborgd. Dat de archieven van het Hof van Holland dus weder ter beschikking van bovenbedoelde „officieren" en „justicieren" zouden zijn, ligt voor de hand. En mocht men daarbij al niet hopen op veel medewerking van het daar in Utrecht ambteloos en werkeloos achtergebleven oude college, stellig zou die provincie aan de restitutie geenerlei moeilijk heden in den weg leggen, daar het Hof, behoudens een zeer korten tijd na den overgang der temporaliteit, over Utrecht nooit eenige jurisdictie had bezeten. Toch is deze restitutie destijds niet geschied en zelfs toen de Satisfactie van Utrecht van den 9en October '77 (die vanzelfsprekend geen enkele bepaling inhield, welke op de archieven van het Hof betrekking had) geteekend was, zou het nog maanden duren, eer de overbrenging een feit geworden was, Waartoe die vertraging Met zekerheid is het niet aan te geven, doch het feit, dat de politieke hemel na zoo korte opklaring spoedig weer betrok 4), zal daarop ongetwijfeld wel van invloed zijn geweest. De verhouding tot Don Juan, die zich aan handen en voeten gebonden zag en in het politieke spel met den Prins reeds terstond de mindere gebleken was, werd al spoedig van twijfelachtigen aard en toen hij den 24en Juli 1577 zich bij verrassing van het kasteel bij Namen meester maakte, was plotseling iedere illusie verstoord en dreigde weer het oorlogsgerucht. Ook de tot dien tijd steeds afwijzende politiek van Amsterdam scheen van dat oogenblik duidelijker geaccentueerd, in die mate zelfs, dat den Staten den Óen October '77 ter oore kwam, „dat dieselfde van Amstelredam met Don Johan houdende zijn correspondentie 175 zoodat „grootelicx te beduchten is, dat eenige pericule ofte incon- venienten daeruyt sullen mogen rysen. De aanvankelijk bedoelde zachte druk, om de stad tot de zijde van de Pacificatie te doen neigen, werd dus gestaakt en de allengs nauwlettender blokkade ging weldra over in een formeel beleg met vinnigen strijd. De krachtige houding van de Staten maakte te Amsterdam blijkbaar indruk en de steeds hachelijker positie van de stad was oorzaak, dat na vrij lange onderhandeling den 17en Feb. 1578 aan de Staten de Satisfactie van Amsterdam kon worden ter hand gesteld.2) En toen kort daarop - den 26en Mei - de oude magistraat werd afgezet en in Haarlem drie dagen later eveneens de partij van den opstand zegevierde3), was daarmede de veiligheid van het gewest in hooge mate gebaat. Dat Utrecht zich inmiddels bij de Satisfactie van den 9en October 1577 aan de Pacificatie geconformeerd had, zette aan deze verbetering van den krijgskundigen toestand nog belangrijk meer kracht bij. Ook de zoo uiterst beginselvaste Cornelis Suys toonde zich blijkens de Statenresolutie van den 22en Feb. 1577 alleszins geneigd, naar Holland terug te keeren, waaraan de bevordering zijner financieele belangen zeker niet vreemd was4), doch de door Holland ingestelde eed voor de uitgewekenen zal hem daarvan wellicht eenigen tijd hebben teruggehouden. Evenwel schijnen de Staten daarop weldra gedeeltelijk teruggekomen te zijn5), althans bij schrijven van den 16en Mei 1578 konden de Raden van den Hove den Prins berichten, dat de gewezen president van 't Hof en registermeester onder het Spaansch bewind zich weder in Den Haag ophield en wederrechtelijk in het bezit bleek van „t segel metten contresegele van der justitie ende t segel van den Hollandschen Leenhove, mitsgaeders de sleutelen van den chartres binnen der stadt van der Goude, die onses bedunckens immers niet en behooren te blyven berusten onder yemant, die binnen deese provincie van Hollant egeene publycke administratie en heeft zoodat zij na een bespreking met de Staten den delinquent hadden h De betaling geschiedde n.l. in deze tijden van ontwrichting soms na jaren. Mr. dARTHOLD ERNST c.s. kregen de verschoten penningen voor de proviandeering in het beleg van Leiden, waaraan zij door middel van twee schuiten met levensmiddelen persoonlijk medewerkten, eerst negen jaar na dato in handen. Rek. Exploiten, 1 |an. 1581-16 Mei 1584, fol. 135). '2) Geuzentijd, blz. 292. 3I Groot Plakkaatboek I, kolom 2. Bor I, blz. 775, 790. Res. LINGER, als voren. Statenresolutie 17 Febr. 1578. Volgens BOR en HOOFT is het stuk gedateerd 8 Febr. 8) Hooft (ed. 1677) blz. 579. 4) „De Staten van Hollandt hebben op t schryvens van den heere van Rijswiick verclaert, dat omme de consequentie van der saecke ende overmits den tijt is uuyt- waertsgaende, deselve heer van Rijswijck gehouden sal sijn te compareren ende den eedt van getrouwelicheyt te doen ais alle andere. (Res. St. v. H. in dato, zeventiende— eeuwsche copie, R. A., Holland, 326). t) Deze onderstelling bij WAGENAAR dl. VII, blz. 118 (Amsterdam 1792). Daar mee is in overeenstemming een toevoeging aan bovenstaande resolutie, die mij toeschijnt een ingelaschte marginale aanteekening te zijn: „Is na(d)er verandert.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 15