170
archiefstukken zou dus moeten zijn den eigendom dezer stukken van
den een op den ander doen overgaan. Kan men nu van eigendom
van archiefstukken spreken? Wat moet men eigenlijk onder een
archiefstuk verstaan? Een archiefstuk is een stoffelijk bewijs vaneen
daad of wilsuiting. Die daad of wilsuiting blijft haar kracht behouden,
ook al is er geen stoffelijk bewijs of geschrift van. Voor rechts
zekerheid is het echter allernoodzakelijkst, dat zulk een tastbaar en
steeds waarneembaar bewijsstuk blijft bestaan. De Archiefwet 1918
spreekt over de openbare archieven, dat wil zeggen: de archieven
van de gemeenschapsorganen. De eigendom van die archieven
en haar bestanddeelen komt slechts toe aan de gemeenschap, maar
het beheer wordt gevoerd door een of ander overheidsorgaan, dat
daarbij het meest belang of daartoe het meeste recht heeft.
Het hoogste orgaan, dat de geheele staatsgemeenschap omvat, heeft
dus feitelijk de beslissing om uit te maken, wie de rechtmatige be
heerder van een archief is. Uit dit oogpunt beschouwd kan dus van
vervreemding van archieven geen sprake zijn. Dit hoogste staatsorgaan
kan echter wel uitmaken of het gemeenschapsbelang eischt, dat eenig
archiefstuk nog langer als zoodanig worde beschouwd. Het kan dus
op een gegeven oogenblik verklaren, dat de gemeenschap niet langer prijs
stelt op het behoud, en dus verklaren dat het stuk voor vernietiging
in aanmerking komt. Zulk een stuk is dan echter geen archiefstuk
meer. Wanneer dan zulk een verzameling stukken b.v. voor den papier
molen verkocht wordt, is dit geen daad van vervreemding van archief
stukken maar van voor de gemeenschap waardelooze stukken papier.
Er moet dus eerst een „capitis diminutio" plaats hebben. Naar mijn
oordeel kan er dus feitelijk in den gewonen zin geen sprake zijn van
eigendom van archiefstukken, en zijn deze daarom onvervreemdbaar.
Men werpe mij niet tegen, dat een of ander orgaan het papier heeft
bekostigd; het gaat hier niet om het tastbare stuk papier, maar om
hetgeen er op staat, en dat is de vastlegging van een overheidsdaad.
Ook al heeft het gemeentelijk bestuur den eigendom van het raadhuis,
als zetel van zijn bestuur, dan kan zij toch met het raadhuis het
bestuur zelf niet vervreemden. Hier is echter splitsing van het stoffelijke
en onstoffelijke mogelijk, bij een archiefstuk echter niet: het stuk
zelf is de stoffelijk geworden daad van het orgaan, het eenig duur-
171
zaam bewijs ervan, en aangezien elk orgaan in dienst der gemeenschap
staat, heeft deze slechts het recht om over dat bewijsstuk te beslissen.
Zijn d us de archieven van publiekrechtelijke organen onvervreemdbaar,
anders is het natuurlijk met die van civielrechtelijke lichamen. Het is
niet noodig hier nog aan te toonen, dat het hoogste gezag in zulk
een civielrechtelijk lichaam de bevoegdheid heeft zijn archief te ver
vreemden, waarbij dit de hoedanigheid van archief behoudt. Wanneer
zulk een civielrechtelijk lichaam zijn zaken overdoet aan een ander
lichaam, dan geeft het zijn archief ook daarbij over.
De vraag rijst nu of ruil met of afstand van archieven aan een andere
staatsgemeenschap als vervreemding is te beschouwen. In welke ge
vallen zal men aan zulk een ruil of afstand kunnen denken? Naar
mij voorkomt, wanneer zij betrekking hebben op eene grootere of
kleinere verzameling van personen, die niet meer onder het overheids
gezag van een bepaalden staat staan maar door eenig verdrag aan
het gezag van een anderen staat zijn onderworpen geraakt. Beschouwt
men dit uit een publiekrechtelijk oogpunt, dan zal eigenlijk ook weer
niet van vervreemding gesproken kunnen worden, maar slechts van
een overdracht van beheer, zij het dan in handen van een overheidsorgaan
van een anderen staat. Wil men echter béide staten naast elkaar als
civielrechtelijke lichamen beschouwen, dan zou men kunnen spreken
van vervreemden, immers eigendomsoverdracht.
Wat heeft nu echter de wetswijziging gebracht? De mogelijkheid
van vervreemding van archiefstukken, terwijl deze de hoedanigheid
van archiefstukken behouden. Dit is af te leiden uit de onmiddellijke
verbinding met het begrip „vernietiging". De geheele beteekenis
van art. 5 is dus niet meer in overeenstemming met de beweeg
redenen die mij destijds hebben genoopt tot indiening van mijn amen
dement. Nu naast vernietiging in een zelfde artikel gesproken wordt
van vervreemding, heeft het woord vernietiging de engere beteekenis
van „het stoffel ij k bestaan ontnemen" (verbranden, verscheuren
enz.) gekregen, eri niet meer gehouden de wijde vanhet de hoe
danigheid van archiefstuk ontnemen.
De Archiefwet heeft dus nu de gelegenheid geopend om archief
stukken, ook als zij nog langer als zoodanig beschouwd moeten
worden, te vervreemden, en dat terwijl de toelichting van het wijzi-
gings-ontwerp juist als beweegreden voor de wijziging opgaf, een
waarborg tegen vervreemding te geven! Gezwegen ervan dat in de
oorspronkelijke memorie van toelichting sprake was van „verkoop",
terwijl de wijziging van „vervreemding" sprak, zoodat destijds de
tegenspraak tusschen toelichting en wijziging nog grooter was, is na
de verandering in de memorie van antwoord die tegenspraak toch
h De gemeenschap heeft er evenzeer belang bij, dat de archieven zoo goed
mogelijk worden beheerd, en daarin tracht de Archiefwet ook te voorzien. Een poging
om in dat opzicht een slechtere regeling te treffen, is gelukkig verijdeld. Men kan
eerbied hebben voor hetgeen door ondeskundigen eertijds con amore voor de
archieven is gedaan, maar desniettemin diep betreuren, wat door dezulken onherstelbaar
con amore is verknoeid.