168 betrekking heeft op de archieven van het Rijk en zijn onderdeelen. De indiening van mijn amendement in 1912, nadat ik te voren reeds met mr. Muller over de vernietigingsregeling had gesproken, vindt dus zijn oorzaak in de boven door mij aangehaalde woorden van mr. Muller. In de practijk was men er reeds toe overgegaan om archiefstukken, die na eenigen tijd nóch voor de administratie nóch voor de geschiedenis meer van belang waren te vernietigen. Het was nu feitelijk onmogelijk dergelijke stukken voor oud-papier te verkoopen, tenzij de wet daartoe de gelegenheid opende. Het criterium mocht alleen zijn archiefstuk of niet; belangrijk of onbelangrijk mocht geen criterium zijn. Door overeenkomstig de voorschriften van de wet archiefstukken voor vernietiging in aan merking te brengen, ontneemt men daaraan de hoedanigheid van archiefstukken. Dat artikel 5 nu formeel geen waarborg geeft tegen verkoop van oude archieven spreekt vanzelf, want het artikel regelt een andere aangelegenheid. Men kan dus niet spreken van een leemte in dit artikel, maar moet spreken van een leemte in de wet. Maar bovendien geeft de voorgestelde wijziging nu een waarborg tegen verkoop van oude archieven? Wordt het doel bereikt? Allerminst, want nu juist gaat de wet de gelegenheid openstellen voor zulk een verkoop. Volgens het gewijzigde artikel zal toch een algemeene maatregel van bestuur vaststellen de gevallen, waarin, en de wijze waarop archiefbescheiden, al of niet reeds in eenige bewaarplaats overgebracht, voor vernietiging of vervre emding in aanmerking kunnen komen. Die algemeene maatregel van bestuur zal dus de extra-commercialiteit van archief stukken in sommige gevallen kunnen opheffen, en gaat dus in tegen de ratio legis, zooals mr. Muller die heeft aangegeven. Wil men de vraag over de extra-commercialiteit van archief stukken door voorschriften in de wet oplossen, dan moet dit naar mijn meening op volledige wijze geschieden en na de gevolgen daarvan in hun geheelen omvang onder het oog te hebben gezien. Wil men een waarborg scheppen tegen verkoop van archiefbescheiden, men doe dit niet door voor te schrijven, hoe moet worden gehandeld om ze te verkoopen, Wil men de mogelijkheid van verkoop van archiefbescheiden openen, men regele dit op zichzelf en in een of meer afzonderlijke artikelen. Heeft de voorgestelde wijziging echter misschien een andere bedoeling? Heeft men gedacht aan den verkoop van archief bescheiden, die volgens den algemeenen maatregel van bestuur voor vernietiging in aanmerking zijn gekomen? Daargelaten dat 169 dan de wijziging misschien beter had geluid „en vervreemding rijst de vraag of dit nog wel archiefbescheiden zijn. De algemeene maatregel van bestuur dient juist, om het verband met het archief op te heffen. Intusschen is mijn aandacht nu gevallen op een leemte, die inderdaad in artikel 5 bestaat. Dit artikel verklaart wel, hoe komt vast te staan wat voor vernietiging in aanmerking kan komen, maar zwijgt geheel over hetgeen te doen valt, nadat dit gebeurd is. Hoe kan men aan een archiefstuk, dat voor ver nietiging in aanmerking komt, zien, dat het opgehouden heeft bestanddeel van een archief te zijn, dus in strikten zin geen archiefstuk meer is? Dit lijkt nu niet van zoo groot belang als wel de vraag hoe kan men later, na jaren b.v., uitmaken dat eenig aan een archiefbeheerder te koop aangeboden stuk, geen archief stuk meer is, omdat het eertijds voor vernietiging in aanmerking komende is verklaard, en uit eenig archief verwijderd is? Een wijziging van art. 5 zou dus kunnen zijn: Aan het eind van art. 5 der Archiefwet worden toegevoegd de woorden: „en geeft voorschriften omtrent de vernietiging zelve' Als toelichting zou dan kunnen dienenAangezien thans nergens blijkt op welke wijze de voor vernietiging in aanmerking komende stukken zijn te onderscheiden van de andere, zoodra tot de vernietiging zelve wordt overgegaan, en dus niet kan worden nagegaan of alleen dergelijke stukken als oud papier worden verkocht, dient de algemeene maatregel van bestuur in dit artikel voorgeschreven ook dit punt te regelen. Bij de bespreking van de voorgestelde wijziging is het mij voor gekomen, dat oorspronkelijk wel de bedoeling is geweest, de ver vreemding van voor vernietiging in aanmerking komende stukken te willen regelen, maar dat, toen gebleken was, dat deze veel beter in den reeds bestaanden algemeenen maatregel van bestuur ex art. 5 kon plaats hebben, de vervreemding zou moeten geregeld worden in verband met ruil met of afstand aan het buitenland. Mijn bezwaren werden daardoor niet weggenomen. Integendeel de vaststelling van dit algemeen voorschrift in art. 5, dat heel iets anders beoogde, leek mij volstrekt verkeerd. Wilde men een dergelijk voorschrift in de wet brengen, dan in een afzonderlijk artikel (waarvoor door uitvallen van art. 2 mogelijkheid bestond). Het is hier de plaats, om nu eerst eens nauwkeuriger na te gaan, wat men eigenlijk onder vervreemding in het algemeen en onder vervreemding van archiefstukken in het bijzonder heeft te verstaan. Vervreemding is van eigenaar doen veranderen. Vervreemding van

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 12