80
81
Mevrouw de V r i e s—B r u i n s, voorzitster van de Commissie van Rapporteurs,
brengt het volgende verslag uit:
In handen van de Commissie van Rapporteurs zijn gesteld de navolgende verzoek
schriften: i
I. een van den gemeente-archivaris van Alkmaar en 11 andere gemeente-archiv -
rissen, houdende verzoek een aantal wijzigingen in het aanhangige ontwerp van wet
aan te brengen1);
II. een van de Vereeniging van Archivarissen in Nederland, te s Gravenhage,
houdende veszoek, art. IV te willen verwerpen, het amendement van mevrouw Bakker—
Nort te willen aannemen en op het verzoek onder 2°., 3°. en 4°. van het vorenge
noemde request geen acht te willen slaan-);
III een van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, te s Gravenhage,
houdende verzoek een aantal wijzigingen in het ontwerp van wet te willen aanbren
gen3), en n
IV. een van B. en W. van Rotterdam, houdende een zelfde verzoek
De Commissie van Rapporteurs heeft de eer, voor te stellen, deze adressen neder
te leggen ter griffie, ter inzage van de leden.
Daartoe wordt besloten.
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw B a k k e r-N o r t M. de V.! De Archiefwet van 19 8, die thans op
het punt staat gewijzigd te worden, heeft de regeling gebracht van het archiefwezen,
niet alleen van het Rijk, maar van alle publiekrechtelijke lichamen. Deze^ wet is geba
seerd op drie beginselen, nl.: 1°. van de openbaarheid der archieven; 2 dat de zorg
daarvoor opgedragen moet worden aan wetenschappelijk gevormde ambtenaren, die he
recht hebben authentieke afschriften te geven, en ten derde, dat, ingeval die archieven
bij kleinere gemeenschappen, gemeenten of waterschappen verwaarloosd zouden worden
deze door het Rijk kunnen worden overgenomen. Dit is neergelegd in art. lo v
Archiefwet. Deze wet staat thans op de helling, op het punt opnieuw onder handen te
worden genomen. De strekking van de wijzigingen, die wij thans voor ons heDben, is zeei
zeker prijzenswaardig. Men wil hebben concentratie op een centraal punt van alle be
langrijke bescheiden, een tendenz, die, hoe lofwaardig ook, met bereikt zal worden, om
dat vele gemeenten gebruik zullen maken van haar recht aan den Minister te vragen, die
bescheiden in bewaring te mogen houden. Het tweede doeleinde der wgzigmfisme r
waarborgen te verkrijgen tegen verwaarloozing van archiefstukken Men tracht die
althans te verkrijgen. Maar juist in de toepassing van dit tweede beginsel gaat dit
ontwerp veel te ver. De voorgestelde bepaling toch in art. XIV omvat met de over
brenging van de archiefstukken van de voormalige wees- en momboirkamers van de
gemeenten naar het Rijksarchief, wanneer die gemeenten met voldoende zorg bes'edcn
aan haar archiefstukken, maar in het algemeen wordt de eisch gesteld ook aan ge
meenten die alle zorg voor de bewaring, regeling en beschrijving van die belangrijke
stukken besteden. Er zijn vele gemeenten, ik noem o.a. Roermond Rotterdam en het
kleine Hardinxveld, die een dergelijke zorg aan haar archivalia hebben besteed, en die
zooals Roermond, er altijd bezwaar tegen hebben gemaakt haar archiefstukken uit d
momboirkamers af te geven. Andere gemeenten zooals Rotterdam hebben
later teruggevraagd na de wet van 1879 en hebben geen kosten gespaard voor de
bewaring en verzorging van die stukken. Zelfs een kleine gemeente als Hardinxve d
heeft een brandvrije kluis gebouwd en zeer goede beschrijvingen bewaard van
Zie dit stuk afgedrukt hierna, blz. 141.
2) Zie dit stuk afgedrukt hiervóór, blz. 65.
3) Zie dit stuk afgedrukt hierna, blz. 143.
1) Zie dit stuk afgedrukt hierna, blz. 144.
stukken. Nu betreft het vooral, zooals in de Memorie van Toelichting staat, de voor
malige kerkelijke doop- en begravingsstukken, dagteekenend van vóór de Fransche
wetgeving. Dat zijn juist die bescheiden, die voor de nakomelingschap van de daarin
vermelde families van het meeste belang zijn. En het spreekt vanzelf, dat, wanneer men
die stukken ter plaatse laat, er veel meer en gemakkelijker gebruik van gemaakt zal
worden door de belanghebbenden. Worden al die archieven overgebracht naar het
Rijksarchief in Den Haag, dan kunnen zij veel minder door die families worden nage
slagen, en wordt er dus veel minder gebruik van deze belangrijke bescheiden gemaakt.
We weten, gelijk in de Memorie van Toelichting staat, dat de gemeenten, die daarin
groot belang stellen, en daarvoor zorg dragen, aan den Minister kunnen vragen die
bescheiden zelf in bewaring te mogen houden. Maar dat is toch niet de juiste vorm van
recht voor gementen, die altijd het volledig en rechtmatig eigendomsrecht van die
stukken hebben gehad. Het gaat niet aan, om plotseling van deze gementen het be
schikkingsrecht over deze bescheiden af te nemen en dit over te brengen naar het Rijk.
Ik geloof, dat men alleen in het niet voldoende verzorgen van de bescheiden daarvoor
een zekeren rechtsgrond zou kunnen vinden, dus in de verwaarloozing dezer stukken.
Maar dien rechtsgrond mist men ten aanzien van de gementen, die voldoende zorg
besteden aan haar bescheiden. Een ander bezwaar, dat ik oorspronkelijk had, is dooi
den Minister weggenomen in zijn gewijzigd wetsontwerp. Ik dank den Minister voor
deze tegemoetkoming. Op grond daarvan kan het amendement, dat ik heb ingediend
op art. XIV, worden ingetrokken. Er bestond oorspronkelijk een tegenspraak met de
Memorie van Toelichting, waarin uitdrukkelijk werd gezegd, dat de archieven, die
organisch behoorden tot de gemeentebescheiden, niet door het Rijk konden worden
opgevraagd; deze woorden stonden niet in de wet. Ik geloof, zooals ook de Minister
heeft ingezien, dat het veel beter is, dezen uitdrukkelijken waarborg tegen niet gerecht
vaardigde overbrenging naar het Rijksarchief in de wet vast te leggen. In de wet van
1918 hebben wij de onderscheiding gekregen tusschen de archivarissen. Volgens deze
wet hebben wij nu gegradueerde en gediplomeerde archivarissen; wetenschappelijke
ambtenaren bij het archiefwezen der 1ste en 2de klasse. Alle Rijksarchivarissen be-
hooren tot de 1ste klasse. Een overgangsbepaling in het Koninklijk besluit, voort
vloeiende uit de wet van 1918, het besluit nl. van 2 September 1919, bepaalt, dat alle
in functie zijnde Rijksarchivarissen behooren tot de eerste klasse. Dat zou heel goed
zijn, wanneer deze bepaling niet verder de onderscheiding der gemeenten had gesteld.
Men heeft nu gekregen in artikel 7 van het Koninklijk besluit 1919 een onderscheiding
der gemeenten in de 1ste en 2de klasse. Deze onderscheiding is niet gebaseerd op de
grootte der gemeenten, doch op de belangrijkheid der archieven. Zoo behooren o. a.
alle hoofdsteden der provincies tot de 1ste klasse. Deze gemeenten zijn verplicht een
archivaris der 1ste klasse te nemen. Er zijn echter daarbij ook verschillende kleinere
gemeenten als b.v. Gouda, Deventer, Zutphen en Delft, die de kosten voor een
lste-klase-archivaris niet kunnen betalen. Niet genoemd zijn echter andere gemeenten,
die toch volgens deskundigen even belangrijke archieven hebben, zooals o.a. Alkmaar
en Hoorn. Deze onderscheiding heeft voor de gemeente-archivarissen groote bezwaren
meegebracht, want voor hen is geen overgangsbepaling gemaakt. De archivarissen,
die op het oogenblik werkzaam zijn in eerste-klasse-gemeenten, kunnen daar blijven
als archivaris 1ste klasse, maar zij kunnen niet overgeplaatst worden naar andere
gemeenten 1ste klasse. Veel erger is het voor de enkele adjunct-archivarissen, die nu
heelemaal geen promotie kunnen maken en voor archivarissen van de 2de klasse. Ik
geloof, dat het onbillijk is om een dergelijke kunstmatige scheiding te makenn tusschen
de tegenwoordig in functie zijnde gemeentelijke ambtenaren. Veel juister zou het zijn
om ook voor de gemeente-archivarissen een rechtvaardige overgangsbepaling te maken,
gelijk bij Koninklijk besluit van 1919 gedaan is voor de Rijksarchivarissen. Ik hoop,
2