beteekenen, dat de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen die bescheiden
dan ook definitief zullen missen. Het ligt integendeel in de bedoeling
op ruime schaal gebruik te maken van de in het 3de lid van dit artikel
geboden gelegenheid om aan gemeenten, die er prijs op stellen
archivalia, welke tot haar in betrekking staan, zelf te beheeren, deze
in bewaring te geven, wanneer zij aan zekere voorwaarden van goede
archiefverzorging voldoen.
De uitdrukking „van na 1813" moge niet fraai zijn, zij is gekozen
in overeenstemming met de verdere terminologie der Archiefwet (zie
artt. 4, 15 en 21)."
De Heer Van Aalten diende op 14 Februari 1928 het volgende
amendement in:
„De ondergeteekende heeft de eer als amendement op artikel XIV
van het gewijzigd ontwerp van wet tot wijziging en aanvulling van
de wet van den 17den Juni 1918 Staatsblad no. 378) tot regeling van
het Archiefwezen voor te stellen
In het eerste lid van artikel 19 der Archiefwet tusschen de
woorden „momboirkamers" en „worden" in te voegen: „met uit
zondering van de ingevolge het tweede lid van artikel 9 der wet
van 14 November 1879 Staatsblad no. 197) aan de besturen der
betrokken gemeenten, welker archieven beheerd worden door een
archivaris, die wetenschappelijk ambtenaar is in den zin van artikel 3
van deze wet, teruggegeven archieven"."
Eveneens op 14 Februari 1928 diende de Heer Knottenbelt het
volgende amendement in:
„De ondergeteekende heeft de eer het volgende amendement
op Art. XIV van het gewijzigd ontwerp van wet voor te stellen:
Het eerste lid van art. 19 der Archiefwet wordt gelezen als volgt:
„De archieven van de voormalige wees- en momboirkamers van
gemeenten, die deze archieven niet behoorlijk verzorgen,
worden naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen overgebracht volgens
regelen, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen.""
Toelichting.
In de door de Regeering voorgestelde redactie worden de hier
boven gespatieerde woorden ingevoegd, ten einde de bedoeling van
79
het door haar voorgestelde voorschrift, n.l. niet behoorlijk ver
zorgde archieven der wees- en momboirkamers onder s Rijks toe
zicht te stellen, beter tot haar recht te doen komen en te voorkomen,
dat ook de wèl verzorgde archieven aan de rechthebbende gemeenten
kunnen worden ontnomen."
Nog kwam op 14 Februari 1928 in het volgende amendement
van Mevrouw Bakker Nort en den Heer van Sasse van Ysselt:
„De ondergeteekenden hebben de eer voor te stellen in plaats
van de eerste alinea van Art. XI te lezen
De tweede alinea van artikel 15 der Archiefwet wordt gelezen
als volgt
„De in die bewaarplaats overgebrachte archieven worden beheerd
door een archivaris, die wetenschappelijk ambtenaar is in den zin
van artikel 3 van deze wet of bij in werking treden dezer wet als
archivaris of adjunct-archivaris van een gemeente-archief fungeert.
Bij gebreke van een der hiervoren bedoelde titularissen worden gezegde
archieven beheerd door een Secretaris"."
Op 15 Februari 1928 kwam in het volgende amendement
van de Heeren Van Sasse van Ysselt, Ketelaar, Schaper, Schouten
en Bulten
„De ondergeteekenden hebben de eer de navolgende amende
menten voor te stellen
I.
Tusschen de artikelen XI en Xll in te lasschen het volgend artikel
Xla.
In artikel 16 der Archiefwet vervallen de woorden: „overeen
komstig bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen
II.
Tusschen de artikelen XV en XVI in te lasschen het volgend artikel
XVa.
In artikel 23 der Archiefwet vervallen de woorden„overeen
komstig bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen
Op 22 Februari 1828 kwam het wijzigingsontwerp van de Archiefwet
in de Tweede Kamer in openbare behandeling. De handelingen
bevatten daaromtrent het volgende
78
De Minister van OnderwijsKunsten en Wetenschappen,
WASZINK.
„Aan de orde is behandeling van het ontwerp van wet tot wijziging en aanvulling van
de wet van den 17den Juni 1918 (Staatsblad No. 378) tot regeling van het Archief
wezen (197).