76
met het beginsel, neergelegd in art. 107, sub A, der 1 rovinciale
wet. Sinds de invoering der Archiefwet zijn de kosten der inspectie
dan ook door alle provinciën betaald. Slechts in één geval maakte
een provinciaal bestuur daartegen aanvankelijk bezwaar, dat het echt^
juist op grond van art. 107, sub A, der Provinciale wet met gehand
haafd heeft. Er wordt hier dus feitelijk niet een nieuw voorschrift in
het leven geroepen; alleen wordt ter wille van de duidelijkheid voor
gesteld nadrukkelijk in de Archiefwet vast te leggen, wat tot dusver
op grond van het algemeenere voorschrift van de Provinciale wet
in de practijk reeds geregeld geschiedt.
Evenzoo is van den aanvang van het in werking treden dei-
Archiefwet af het toezicht door Gedeputeerde Staten uitgeoefend
overeenkomstig de regels, gesteld bij den algemeenen maatregel van
bestuur, vervat in het Koninklijk besluit van 6 September 1919 {Staats
blad no. 557), zonder dat dit tot eenige moeilijkheid aanleiding heeft
gegeven. Er is naar de meening van den ondergeteekende dan ook
geen grond om art. 23 der Archiefwet te wijzigen.
Artikel IV.
De voorgestelde wijziging van artikel 4 der Archiefwet zou, naar
nader gebleken is, gevolgen hebben, die niet in de bedoeling hebben
gelegen. Bij de gewijzigde redactie toch zouden ook de beheerders
van archiefbewaarplaatsen, die noch wetenschappelijk archiefambtenaar
der eerste, noch der tweede klasse zijn, maar die met machtiging
van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen overeen
komstig de laatste zinsnede van de vierde alinea van art. 15 zijn
aangesteld, de bevoegdheid missen zelfstandig afschriften van of uit
treksels uit archiefstukken af te geven. Dit zou onlogisch z.,n. Aan
hem, die waardig gekeurd is om als archivaris op te treden, kan men
bezwaarlijk tegelijkertijd de geschiktheid ontzeggen een betrouwbaar
afschrift of uittreksel af te geven. De ondergeteekende neemt daarom
de wijziging terug en stelt voor het tweede lid van artikel 4 te doen
luiden als volgtj
„Wanneer een beheerder, als in het eerste lid van dit art,kel
bedoeld, is een secretaris of een in artikel 21, tweede lid, bedoeld
bestuurslid, moeten door hem opgemaakte afschriften van of uit
treksels uit bescheiden, dagteekenende van vóór 1700, om als een
afschrift of uittreksel, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, te
kunnen gelden, voor „gezien" \yorden geteekend door den beheerder
der Rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats der provincie of een
hem vervangend wetenschappelijk ambtenaar.
77
Artikel V.
De toelichting tot dit artikel, waarin abusievelijk van „verkoop
is gesproken, terwijl „vervreemding" bedoeld is, (zie blz. 1 der Memorie
van Toelichting vereischt nog eenige aanvulling. Tot dusver is naast
de vernietiging de vervreemding van oude archiefstukken formeel
nog niet geregeld. Gewenscht is bij algemeenen maatregel van bestuur
de mogelijkheid van vervreemding te binden aan bepaalde voorwaarden.
De voorgestelde aanvulling van artikel 5 beoogt hierin te voorzien.
Artikel XIV.
De leden, die bezwaar hebben gemaakt tegen de bij dit artikel
voorgestelde wijziging, hebben aan de voorgestelde bepaling eene
beteekenis gehecht, die geenszins in de bedoeling ligt. Het door
hen in herinnering gebracht geval te Roermond deed zich voor lang
vóór de totstandkoming van de Archiefwet en was van zeer bijzonderen
aard. Het thans voorgesteld voorschrift bedoelt niet aan het Rijk de
bevoegdheid te geven het eigendomsrecht of de autonomie der
gemeenten aan te tasten; het beoogt alleen volgens het systeem
der Archiefwet een juiste distribueering van archivalia over de ver
schillende bewaarplaatsen mogelijk te maken door overbrenging van
bepaalde categorieën van archivalia, zooals de rechterlijke, de wees
kamer- en de burgerlijke standsarchieven, die in vele gemeente
archieven worden aangetroffen en waarvoor eene voor het geheele
land geldende regeling gewenscht is. Zooals reeds aan het slot van
de Memorie van Toelichting nadrukkelijk verzekerd is, zullen archieven,
die organisch in de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen dienen te blijven,
daaruit niet worden weggenomen. Nu ook blijkens het inmiddels door
het lid der Kamer, Mevrouw Bakker -Nort, ingediend amendement
er prijs op wordt gesteld in de wet bepaaldelijk vast te leggen, dat
dit niet zal gebeuren, heeft de ondergeteekende er geenerlei bezwaar
tegen daartoe mede te werken. Hij stelt dus thans voor de 2de alinea
van art. 19 der Archiefwet te doen luiden als volgt:
„Wij behouden Ons voor om bij algemeenen maatregel van
bestuur te gelasten, dat ook andere in de gemeentelijke archief
bewaarplaatsen berustende archiefbescheiden naar de Rijksarchief
bewaarplaatsen zullen worden overgebracht, mits zij niet dagteekenen
van na 1813 en zij niet organisch in de gemeentelijke archiefbewaar
plaatsen behooren te blijven."
Te allen overvloede vestigt de ondergeteekende er nog de aan
dacht op, dat „overbrenging" hier volstrekt niet altijd behoeft te
Hiervóór blz. 21.