74
Een nieuwe vijand der archieven.
Ik herinner mij de sporen van philatelisten in openbare archieven
te hebben teruggevonden, maar verbaasde mij toch lichtelijk, toen ik
dezer dagen van een burgemeester vernam, dat hij en al zijne ambt-
genooten in den lande door een postzegelhandelaar tot dergelijke
verminking (en diefstal) zijn aangeschreven.
De circulaire luidt, dit moet ik toegeven, onschuldiger. Zij kent
en haalt zelfs de Archiefwet, in het bijzonder het Kon. Besluit van
7 October 1919, Staatsblad 596, over vernietigbare stukken in
archieven aan en verzoekt slechts de postzegels van de gemeente
lijke archivalia tusschen de jaren 1840 en 1870 oordeelkundig te
verwijderen. Wij weten echter allen, hoe het in de practijk met de
ordening der gemeentearchieven gesteld is en kennen de zwakheden
van het menschelijk vleesch.
Een nieuwe vijand belaagt dus naast schimmel en boorkever de
gemeentelijke bescheiden. Caveant consules, in casu de provinciale
inspecteurS' P. W. A. SMIT.
Het wetsontwerp tot wijziging van de Archiefwet 1918.
De Nota naar aanleiding van het Verslag inge
zonden bij de Tweede Kamer bij brief van 9 Februari 1928, luidt
als volgt:
„De Regeering heeft inderdaad meermalen gebruik gemaakt van
het dispensatierecht, dat haar in het vierde lid van art. 15 en het
derde lid van art. 21 der Archiefwet 1918 Staatsblad no. 378) is
toegekend. Zoo zijn tot dusver door de gemeenten Gorssel, Alphen
a. d. Rijn, Zierikzee, Montfoort3) en Maastricht en door het waterschap
De Purmer met ministerieele machtiging personen zonder de ver-
eischte bevoegdheid tot archivaris aangesteld. Het criterium daarbij
is, dat de te benoemen archivaris, al ontbreekt hem ook de vereischte
wetenschappelijke opleiding, eenigszins bekwaam moet zijn om een
archief behoorlijk te ordenen en daarvoor bijzondere belangstelling
moet hebben, uitgaande boven die van den dilettant. Op dezen weg
denkt de Regeering voort te gaan. De thans voorgestelde wijzigingen
75
in de Archiefwet brengen op dit punt geen wijziging. Dat de aan
stelling van een wetenschappelijk onderlegd archivaris voor een
gemeente of waterschap kosten medebrengt, valt niet te ontkennen.
Hoog zullen deze echter meestal niet zijn, daar alle waterschappen
en verreweg de meeste gemeenten kunnen volstaan met de aanstelling
van een archiefambtenaar van de tweede klasse. Bovendien mag er
wel eens herinnerd worden aan de bevoegdheid van gemeenten en
waterschappen om gezamenlijk en op gemeene kosten een archivaris
aan te stellen (art. 22 der Archiefwet 1918). Van die bevoegdheid,
die het kostenbezwaar zooal niet opheft, dan toch in elk geval
aanzienlijk vermindert, is tot dusver weinig gebruik gemaakt.
De ondergeteekende acht het niet gewenscht art. 2 van het
Koninklijk besluit van 6 September 1919 (Staatsblad no. 557) in dier
voege te wijzigen, dat tot provinciaal inspecteur der plaatselijke
archieven ook een ambtenaar ter provinciale griffie, die niet tevens
wetenschappelijk archiefambtenaar is, benoembaar zal zijn. Immers
die inspectie omvat in de eerste plaats de oude, in de archiefbewaar
plaatsen overgebrachte archieven, zoodat de provinciale inspecteur
niet alleen toezicht heeft te oefenen op de archieven van kleine
gemeenten en waterschappen, maar ook op de vaak zeer belangrijke
archieven van oude steden, zelfs al is daarover een eigen archivaris
aangesteld. De archivalisch-wetenschappelijke bevoegdheid van den
inspecteur kan dan ook niet minder zijn dan die van den archivaris,
op wien hij toezicht te oefenen heeft. Maar ook de andere, nog niet
naar de archiefbewaarplaatsen overgebrachte archieven behoeven een
deskundig toezicht. De verslagen der provinciale inspecteurs, waarvan
extracten in de jaarlijks verschijnende Verslagen omtrent 's Rijks oude
archieven zijn afgedrukt, gewagen als om strijd van ondoelmatige
bewaring, van slechte verzorging en van verwaarloozing. De meening,
dat een ambtenaar ter provinciale griffie op den wetenschappelijken
archiefambtenaar vóór zou hebben, dat hij meer gezag heeft over
gemeente- en waterschapsbesturen, berust, naar de ondergeteekende
gelooft, op een misverstandook de provinciale inspecteur toch is
in die hoedanigheid provinciaal ambtenaar, zoodat het provinciaal
bestuur de gelegenheid heeft aan diens optreden het gezag te ver-
leenen, dat het noodig acht. Voorts worde niet uit het oog verloren,
dat voor de nieuwere, niet naar de archiefbewaarplaatsen overge
brachte archieven bovendien de Commissaris der Koningin en c.q.
de ambtenaar ter provinciale griffie, die hem op zijne inspecties
vergezelt, met het toezicht belast blijven.
De bepaling, dat de kosten van het toezicht op de plaatselijke
archieven voor rekening van de provincie komen, is in overeenstemming
Vervolg van hiervóór blz. 17 26.
2) Zie dit Verslag afgedrukt hiervóór blz. 29 vlg.
3) Nadat de ministerieele machtiging was verleend heeft de betrokkene de
gemeente Montfoort verlaten, zoodat aldaar de aanstelling tot archivaris niet heeft
plaats gehad. (N. v. d. R.).