144
145
bedoelde archiefbescheiden kunnen worden betwist, dat deze bescheiden behooren
tot de gemeente-archieven, de omstandigheid dat deze sinds jaren aan de zorg der
gemeentebesturen zijn toevertrouwd en deel uitmaken van de gemeente-archieven,
wettigt zeker het standpunt, dat, bij overbrenging dier archieven naar de Rijksarchief-
bewaarplaatsen, ernstig rekening moet worden gehouden met de belangen der ge
meenten. Nu meenen wij, dat hier met deze belangen niet voldoende rekening is
gehouden. De bepaling, dat bedoelde archiefbescheiden aan de gemeenten kunnen
worden in bewaring gegeven, geeft weinig waarborg voor de gemeentebesturen. Met alle
waardeering overigens voor de mededeeling van den Minister van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen in zijn Nota naar aanleiding van het verslag der Commissie van
Rapporteurs, dat het in de bedoeling ligt op ruime schaal gebruik te maken van de
gelegenheid om archiefbescheiden in bewaring te geven, meenen wij dat aan de
gemeentebesturen hier de zekerheid dient te worden gegeven dat zij, indien aan zekere
voorwaarden van goede archiefverzorging wordt voldaan, de door hen afgestane archief
bescheiden in bewaring ontvangen.
Wat de voorwaarden betreft waaronder het in bewaring geven van archieven
zou moeten geschieden, meenen wij dat het gewenscht zou zijn dat hieromtrent in de
wet zelve eenige nadere aanduiding wordt gegeven. Volgens de thans bij Koninklijke
Besluiten van 20 |uni 1919, S. 389, 28 Augustus 1919, S. 546 en 547, gegeven voor
schriften voor in bewaring geven van archiefbescheiden aan gemeentebesturen, is het
slechts mogelijk deze bescheiden af te staan aan gemeenten die een eigen archivaris
en doelmatige archieflokalen hebben. Zou een soortgelijke bepaling worden opgenomen
onder de voorwaarden voor in bewaring geven van archiefbescheiden krachtens de
voorgestelde 3e alinea van artikel 19. dan zouden tal van gemeenten, n.l. die, welke
geen eigen archivaris hebben, ook al hebben zij overigens zeer doelmatige archief
bewaarplaatsen, worden uitgesloten van de gelegenheid om archiefbescheiden in bewaring
te ontvangen. De eisch dat gemeenten een eigen archivaris moeten hebben om van
deze gelegenheid gebruik te kunnen maken, behoeft zeker niet voor alle archiefbe
scheiden te worden gesteld. De voorgestelde tweede alinea van artikel 4 geeft naar
onze meening ook hier de noodige waarborgen voor een goed gebruik dezer archieven.
In verband met het vorenstaande veroorloven wij ons aan te dringen op eene
aanvulling van het wetsontwerp, waardoor de hiervoor aangegeven bezwaren zullen
worden ondervangen.
Vereeniging van NederlamJsche Gemeenten,
jONKER,
Directeur-Secretaris."
3". Van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, lui
dende als volgt:
„Geven met verschuldigden eerbied te kennen Burgemeester en Wethouders van
Rotterdam
dat de kennisneming van het bij Uwe Vergadering aanhangige ontwerp van wet
tot wijziging en aanvulling van de wet van den 17en Juni 1918 (Staatsblad no. 378)
tot regeling van het Archiefwezen hun aanleiding heeft gegeven tot de opmerkingen,
welke zij zich veroorloven bij dezen onder Uwe aandacht te brengen;
dat deze opmerkingen betreffen de tweede en de derde alinea van artikel XIV,
luidende
„De archieven van de voormalige wees- en momboirkamers worden naar de
„Rijksarchiefbewaarplaatsen overgebracht volgens regelen bij algemeenen maatregel
„van bestuur te stellen.
„Wij behouden ons voor om bij algemeenen maatregel van bestuur te gelasten,
„dat ook andere in de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen berustende archiefbescheiden,
„mits niet dagteekenende van na 1813, naar de Rijksarchiefbewaarplaatsen zullen worden
„overgebracht";
dat zij ten volle onderschrijven de bezwaren, welke bereids door eenige leden
Uwer Vergadering met name tegen de derde alinea van het aangehaalde artikel naar
voren zijn gebracht, aangezien ook naar hunne meening de bepaling, dat de Kroon
zal kunnen gelasten, dat de gemeentelijke archiefbescheiden naar een Rijksarchief
bewaarplaats zullen worden overgebracht, moet worden geacht in strijd te zijn met
het eigendomsrecht en de autonomie der gemeenten
dat zij derhalve geheel instemmen met het amendement, op het onderhavige
wetsvoorstel ingediend door het lid Uwer vergadering, Mevr. Mr. B. BAKKER NORT,
strekkende om de archiefbescheiden, „welke organisch in de gemeentelijke archief
bewaarplaatsen behooren te blijven", daaruit niet te verwijderen
dat naar hunne meening intusschen ook tegen het bepaalde in de tweede alinea
van het hierboven aangehaalde artikel bezwaren zijn aan te voeren;
dat, zooals U bekend is, bij artikel 9 van de wet van 14 November 1879 (Staatsblad
no. 197, de archieven der voormalige weeskamers aan de besturen der betrokken
gemeenten, welke daartoe tijdig een verzoek aan de Algemeene Commissie van liquidatie
der weeskamers richtten, werden teruggegeven, zonder eenig voorbehoud en
met de onmiskenbare bedoeling, dat het Rijk (toen vertegenwoordigd door den Minister
van Financiën) daarover niet meer de beschikking zou hebben;
dat de gemeente Rotterdam van deze bepaling gebruik heeft gemaakt, het archief
der Rotterdamsche weeskamer uit 's-Gravenhage liet komen, de transportkosten be
taalde, door één harer archiefambtenaren het archief liet ordenen en beschrijven, den
inventaris deed drukken en ook voor de materieele verzorging der beschadigde archief
stukken tijd noch kosten spaarde;
dat nu, na bijna vijftig jaar, deze gemeente voor de keus wordt gesteld om óf
dit archief naar de Rijksarchiefbewaarplaats te laten overbrengen, dan wel een verzoek
aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te richten om het wees-
kamerarchief in bewaring te mogen hebben en af te wachten óf, en zoo ja, op
welke voorwaarden Zijne Excellentie aan het verzoek zal willen voldoen;
dat ten opzichte van deze Gemeente, welke haar weeskamerarchief zoo voor
treffelijk heeft verzorgd, voor een dergelijke bepaling allerminst redenen aanwezig zijn
dat in de Memorie van Toelichting tot dit wetsontwerp de Minister de onder-
werpelijke alinea slechts motiveert met de mededeeling, „dat de archieven der wees-
en momboirkamers te zeer verspreid zijn en dikwijls niet behoorlijk verzorgd worden,
zoodat vereeniging gewenscht is";
dat deze vereeniging evenwel, indien verschillende gemeenten de weeskamer
archieven, welke zij vroeger zonder eenig voorbehoud hebben gekregen, thans in
bewaring vragen, toch niet tot stand zal komen;
dat derhalve alleen de dikwijls niet behoorlijke verzorging van de weeskamer
archieven door de gemeentebesturen als argument kan gelden voor eventueele over
brenging
dat dit argument door zijn algemeenheid tot onbillijkheid leiden moet ten opzichte
van gemeenten, welker archieven goed verzorgd worden;
dat aan dit bezwaar tegemoet zou worden gekomen, indien werd bepaald, dat
de aangevochten bepaling alleen zal gelden voor gemeenten, welke hare wees- en
momboirkamer-archieven niet behoorlijk verzorgen.
Redenen, waarom adressanten Uwe Vergadering eerbiedig verzoeken te willen
bevorderen, dat bij de definitieve vaststelling van het ontwerp van wet tot regeling