68
vóór is, en om in deze vergadering schriftelijk te stemmen, waar men
algemeen tegen is,
In verband met art. IV stelt de Voorzitter voor aan de Tweede
Kamer te verzoeken, dat artikel te laten vervallen, daar, hoewel de
meening, dat archivarissen der tweede klasse hiervan last zouden
kunnen ondervinden op een misverstand berust, de met ministerieele
machtiging benoemde functionarissen er wel door zouden worden
achteruitgezet. De Heer Dresch steunt dat voorstel, dat zonder
stemming wordt aangenomen.
Betreffende art. XIV is een voorstel ter tafel van den Heer
WlERSUM. Deze begint met te zeggen, dat naar zijn meening het
Archievenblad in dezen wel zeer in gebreke is gebleven. De Redacteur
en de Voorzitter bestrijden dit. De Heer Overvoorde gaat tot op
zekere hoogte met den Heer Wiersum mede en geeft den Redacteur
in overweging voortaan in zulke gevallen de aflevering vroeger te
doen verschijnen of een extra aflevering uit te geven. Tot de zaak
zelf komende, leest de Heer Wiersum voor een rekest, dat hij zou
wenschen, dat onze Vereeniging aan de Tweede Kamer zond. De
strekking daarvan zou zijn, dat in het eerste lid van art. XIV na
„wees- en momboirkamers" werden ingevoegd de woorden: „van
gemeenten, die deze archieven niet behoorlijk verzorgen." De Voor
zitter is hier beslist tegen en betoogt uitvoerig op historische gronden
aan de hand van hetgeen in achtereenvolgende jaren, in dezen in de
Bijeenkomsten van Rijksarchivarissen van den tijd af aan, dat spreker
nog geen deel daarvan uitmaakte, is verhandeld, dat het, vooral met
het oog op de omstandigheid, dat de bewaring der weeskamer-
archieven thans op onderscheidene wijzen is geregeld, gewenscht is
in dezen een algemeene regeling te treffen, waarbij alle stukken
naar de Rijksarchieven worden overgebracht, en dit nog te eerder, waar
door velen de weeskamerarchieven tot de rechterlijke archieven worden
gerekend. 2) De Heer Dresch meent, dat men moet bepalen, dat de
gemeenten, die in 1880 hun weeskamer-archieven hebben terugge
kregen, die nu kunnen behouden, onverschillig of ze al dan niet slecht
beheerd worden. De Heer Overvoorde is het met die opvatting
eens. De Voorzitter merkt op, dat door dit wetsontwerp niets over
den eigendom der weeskamerarchieven wordt beslist, maar dat alleen
wordt vastgesteld, dat ze voor den publieken dienst zijn bestemd.
De uitdrukking: „teruggegeven" in art. 9 van de Wet van 1879 betee-
kent alleen, dat de archieven weder worden teruggebracht naar
de gemeentelijke bewaarplaatsen, waar ze tot 1852 hadden berust.
69
De Heer De Jonge van Ellemeet is op practische gronden sterk
vóór hetgeen in art. XIV van het wetsontwerp wordt voorgesteld.
De Heer Dresch doet nu het voorstel in het eerste lid van art.
XIV na: „wees- en momboirkamers" in te voegen: „behalve die
archieven, die in 1880 zijn overgedragen aan de gemeenten." Daarop
laat de Heer Wiersum zijn denkbeeld, dat hij in een aan de Tweede
Kamer te zenden rekest had willen tot uiting brengen, varen, en hij
ondersteunt het voorstel van den Heer Dresch. De Heer Van Schilf-
OAARDE merkt op, dat, indien men vóór dat voorstel is, men evengoed
het geheele eerste lid van art. XIV kan doen vervallen, ook hierom,
omdat art. 18 van de Archiefwet toch al reeds bepaalt, dat maat
regelen kunnen worden genomen tegen gemeenten, die niet voldoende
voor hare archieven zorgen. Mej. Visscher neemt dat denkbeeld over
en maakt er een voorstel van, dat, als het verst strekkende het eerst
in stemming gebracht, wordt verworpen met 21 tegen 1 1 stemmen
en 1 stem in blanco. Het voorstel van den Heer Dresch wordt daarop
eveneens verworpen met 19 tegen 13 stemmen en 1 stem in blanco.
Naar aanleiding van een opmerking van Mej. Visscher zegt de Voor
zitter toe, dat het aantal voor- en tegenstemmers in ons aan de
Tweede Kamer te zenden rekest zal worden medegedeeld. Thans
overgaande tot het tweede lid van art. XIV van het wetsontwerp
brengt de Voorzitter in herinnering, dat het lid van de Tweede Kamer,
Mevrouw Bakker Nort een amendement heeft ingediend om na:
„1813" in te voegen de woorden„uitgezonderd die, welke orga
nisch in de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen behooren te blijven.
De Heer Wiersum stelt voor in ons rekest aan de Tweede Kamer
op aanneming van dat amendement aan te dringen, en wordt daarin
gesteund door den Voorzitter. De Heer Meilink heeft bezwaar tegen
het woord „organisch". Zijns inziens staan de rechterlijke en de wees
kamerarchieven in nauw organisch verband met de gemeentelijke
archieven en heeft men bij de overdracht van rechterlijke en andere
archieven nimmer dat beginsel in acht genomen. In de voorgestelde
wetswijziging zal men nu een beginsel belijden, dat in hetzelfde artikel
wordt geschonden. De Heer Dresch wil het geheele tweede lid van
art. XIV doen vervallen, welk voorstel met 22 tegen 1 1 stemmen
wordt verworpen. Daarentegen wordt het voorstel van den Heer
Wiersum met 31 tegen 2 stemmen aangenomen.
De Heer Wiersum zou nu nog wenschen, dat in ons rekest aan
de Tweede Kamer uit het rekest, dat hij oorspronkelijk onze Ver
eeniging had willen doen zenden, de volgende woorden werden
overgenomen: „Dat zij (de Vereeniging) in alle bescheidenheid zich
beroepende op het aandeel, hetwelk zij destijds in de voorbereiding
Zie Ned. Archievenblad 1927/1928, blz. 28 vlg.
2) Zie verder Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven 1923, blz. 3 vlg.