140 opgenomen doet hieraan weinig af; dit had ook plaats in de dossiers der oudere archieven. Naast de dossiers blijven in een gemeentearchief dus bestaan allerlei registers van inschrijving, voorts rekeningen met hunne bijlagen. Een archivaris bespeurt derhalve wel degelijk continuïteit met het verleden. In de tweede plaats, dat in het dossierstelsel, het welk, ook wanneer vroeger iets dergelijks werd toegepast, geheel uit de p ra c tijk is voortgekomen, een beginsel leeft, dat ook in de door hem aanvaarde Archief-Handleiding wordt uitgesproken: geen wille keurig, van boven af opgelegd systeem van archiefordening, maar een dat zich bij de verschillende archieven richt naar en aansluit bij het practische gebruik dat daarvan in den tijd, waarin zij nog leefden, gemaakt werd. Andere onderwerpen in de „registratuur die bij een archivaris aan vankelijk bevreemding wekken, zijn het zoogenaamde „registratuurplan" en de aanduiding der onderwerpen van dat plan door decimale cijfers. Ook hierin blijkt bij nader inzien niets te liggen wat in strijd is met archiefbeginselen of archieftradities. In het boek van den heer Noordenbos wordt duidelijk uiteengezet, dat het registratuurplan niets anders is dan een lijst van systematisch gerangschikte onderwerpen, waarnaar de dossiers, die uit de correspondentie gevormd worden, gerangschikt en opgeborgen worden. Men zou dus zulk een plan met een zaken- klapper op resolutie- en brievenboeken in de oudere archieven kunnen vergelijken. Het registratuurplan is derhalve slechts een hulpmiddel; een modern hulpmiddel, dat o.a. de in de moderne administratie zoo gewenschte uniformiteit bevordert. Hulpmiddel zijn ook de decimale cijfers die de dossiers dragen, en die niets anders bedoelen dan de onderwerpen aan te duiden, waarover de dossiers loopen. 1 iet gebruik van decimalen maakt bovendien een behoorlijke differentiatie van verwante onderwerpen mogelijk. Met behulp „van deze cijfers, die zich gemakkelijk in het geheugen prenten, wordt ten slotte het practisch nut van de verzameling dossiers verhoogd. Ik hoop dat het mij met deze korte uiteenzettingen gelukt is aan te toonen, dat ook de nieuwste archieven, die op het eerste gezicht naar aan de archieftraditie vreemde beginselen georganiseerd schijnen te zijn, elementen bevatten, die den archivaris uit de oudere archieven bekend zijn. Te verwonderen behoeft men zich hierover feitelijk niet. De bekende Archief-Handleiding toch - en dit is het mooie in haar - dringt, gelijk reeds werd opgemerkt, geen bepaald systeem van archiefordening van buiten af op; integendeel, zij raadt aan in de archieven zelf naar hun oorspronkelijke organisatie te zoeken, zi| propa geert dus objectiviteit ten opzichte van de overgeleverde archieffondsen. Aldus baant zij ook den weg tot het verstaan der nieuwste archieven. 141 Op een boekbespreking in den eigenlijken zin des woords gelijken deze uiteenzettingen weinig laat ik derhalve nog eens de helderheid prijzen, waarmede de heer Noordenbos de verschillende vraagstukken theoretische en practische die zich bij de registratuur voordoen, behandelt. Ik zeide reeds dat zijn boek zeer geschikt is om buiten staanders en ook archivarissen met de nieuwste archieven bekend te maken. M.i. ligt hierin een groot belang. Ook de nieuwste archieven worden straks oud-archief en als zoodanig zullen zij onder de hoede van archivarissen worden gesteld. H, P. COSTER. Berichten. Algemeen. Rekesten aan de Tweede Kamer in zake de wijziging der Archiefwet 1918. Behalve het rekest van onze Vereeniging, hiervóór bl. 65 in het officieel gedeelte vermeld, zi]'n de volgende drie rekesten aan de Tweede Kamer toegezonden 1". Van de archivarissen der gemeenten Alkmaar, Brielle, Dordrecht, Eind hoven, Goes, Haarlem, Hattem, 's-Hertogenbosch, Kampen, Leeuwarden, Vlissingen en Zutfen. Het rekest is van den volgenden inhoud „Geven met den meesten eerbied te kennenondergeteekenden, gemeente archivarissen, allen fungeerend als zoodanig in den |are 1918, zijnde het iaar van tot standkoming der Archiefwet; dat in 1918 bij de behandeling van de Archiefwet in de Tweede Kamer in het wetsontwerp op een tweetal hoofdpunten belangrijke wijzigingen zijn gebracht, n.l. 1°. inzake de bevoegdheid tot het opmaken en afgeven van afschriften van archiefstukken (art. 4) en 2°. de benoembaarheid tot archiefambtenaar bij een gemeente (gemeentearchivaris) (artikel 151; dat de destijds in het ontwerp van wet aangebrachte wijzigingen door de fun- geerende gemeentearchivarissen zijn beschouwd als tegemoetkomingen aan de van dien kant ingebrachte gedocumenteerde bezwaren; dat thans bij de Tweede Kamer een wijziging en aanvulling van de Archiefwet 1918 is ingediend dat adressanten hierin aanleiding vinden zich tot Uwe Kamer te wenden met het dringend verzoek in deze materie wel te willen letten óók op de belangen van het gemeentel ij k archiefpersoneel in 't algemeen en van de gemeentearchiva rissen in 't bijzonder; dat toch, nadat de Archiefwet 1918 tot stand is gekomen, bij Koninklijk Besluit van 2 September 1919 (Staatsblad 551), een Algemeene maatregel van Bestuur, bedoeld in artikel 3 dier Archiefwet, is vastgesteld; dat in artikel 8 van genoemd Koninklijk Besluit werd bepaald, dat, „de Algemeene Rijksarchivaris, de Rijksarchivarissen in de provinciën en de archivarissen aan het Algemeen Rijksarchief, die bij de afkondiging van dit besluit in functie zijn" derhalve voor allen zonder onderscheid „behooren tot de eerste klasse der wetenschappelijke archiefambtenaren"; dat in artikel 10 van het Koninklijk Besluit van 2 September 1919, voornoemd, met betrekking tot de niet-gegradueerde gemeentearchivarissen werd bepaald, dat zij voortaan zouden behooren tot de tweede klasse der wetenschappelijke archief ambtenaren

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 39