132
1584), voorloopig in samenwerking met de abdis. Tengevolge daarvan
kwamen de Riinsburgsche oorkonden en brieven met de overige
documenten (copieboeken, rekeningen enz.) grootendeels ook onder
de bewaring der RidderschapMet uitzondering van de stukken,
welke de laatste abdissen, die zooals gezegd, te Leiden verbleven,
voorloopig nog onder zich zullen hebben gehouden, werd het oude
abdij-archief op het „huis te Rijnsburg" bewaard, waar Mr. Jacob van
Tethrode, een der secretarissen, die in den beginne door de Ridder
schap voor de abdijzaken werden aangesteld, tijdelijk verblijf hield.
Daar berustte het nog in het jaar 1657, toen namens de Ridderschap
een onderzoek werd ingesteld, waarbij vermeld wordende fran-
cijnen (perkamenten), verscheyden boucken, reeckeningen, blaffarden
(registers) enz.
Talrijke andere origineele stukken, vermoedelijk koop- en huur
contracten met de grafelijkheid, en dergel. bevonden zich, zooals uit
Schotel (blz. 333), blijkt, nog op het einde der 17e eeuw in de
Grafelijkheidsrekenkamer. Ook moeten zich enkele latere documenten
bij den landsadvocaat (pensionaris) hebben bevonden, daar de raads
pensionarissen zich althans sedert 1608 officieel met de abdijzaken
hadden te bemoeien. De door de Ridderschap aangestelde „super
intendenten" der abdij, haar rentmeester-generaal, en zijn helpers, de
commiezen, hadden uiteraard eveneens oude en nieuwere stukken en
papieren betreffende goederen en inkomsten in bewaring. Zoo waren
dus de bescheiden, zoowel de oudere als de jongere tamelijk verspreid.
In het jaar 1660 begon men echter op centralisatie aan te sturen.
De documenten, die zich te Rijnsburg bevonden, werden naar Den Haag
overgebracht, en bi) contract werd in de woning van den commies
Willem Havius op den Vijverberg een archiefbewaarplaals ingericht.
Ook de overige stukken en dossiers onder het beheer der Ridderschap
kwamen er mettertijd bij, hoewel, zooals Dr. Meilink (blz. 92) zegt,
nadere bijzonderheden, omtrent de overdracht er van ontbreken. Na
afloop van het contract met de familie Havius werd het archief bij
andere commiezen der abdij bewaard. In de laatste jaren der 18e eeuw
bevond het zich bij D. j. Heeneman, den laatsten ambtenaar, belast
met de regeling der abdijzaken.
Na ontbinding van het college der Ridderschap en nadat de
abdijgoederen tot nationaal eigendom waren verklaard (1795), bleef
het abdij-archief voorloopig nog in particuliere bewaring. Eerst in
1816 werd het in het Algemeen Rijksarchief ondergebracht. De charters
133
van Rijnsburg (evenals die van de abdij Leeuwenhorst, welker archief
ook onder de Ridderschap had berust), werden daar in een zelfstandige
collectie bijeengebracht (Charters, dossier 147—170 (Rijnsburg)). Later,
bijv. in 1848, bij de verkooping der Handschriften en Oudheden van
Van Alkemade en Van der Schelling, is deze collectie nog vervolledigd;
en zelfs in 1920 werd nog een oorkonde op Rijnsburg betrekking
hebbende (Confirmatie en huldiging van abdis Adriana van Botland,
25 Febr. 1529) door het Algemeen Rijksarchief verkregen
De overige documenten der abdij, zoowel uit den tijd van 1 139
tot omstreeks 1580 als daarna, tot 1795 (copie- en registerboeken,
contracten, rekeningen, resolutiën der Ridderschap enz.), werden in
het Algemeen Rijksarchief vereenigd in de verzamelingena. Collectie
geestelijke goederen nrs. 889—1727 (afd. papieren afkomstig van de
voormalige abdijen van Rijnsburg en Leeuwenhorst), en b. Staten van
Holland tot 1795, nrs. 4097 4121 (afd. Ridderschap van Holland).
Bij een nieuwe regeling in de laatste jaren ondernomen, zijn de
documenten van Rijnsburg en Leeuwenhorst, wat den tijd vóór omstreeks
1580 betreft, van elkaar gescheiden, en is datgene, wat Rijnsburg
aangaat, samengebracht onder de signatuur: „Abdij van Rijnsburg"
(nn. 1 135). De latere stukken, de abdijzaken van Rijnsburg en
Leeuwenhorst onder het beheer der Ridderschap betreffende, zijn door
Dr. Meilink in zijn Inventaris van het archief der Ridderschap (nn. 92 967,
973—975) vereenigd.
Behalve in het Algemeen Rijksarchief, waar verreweg de meeste
bronnen voor de geschiedenis van Rijnsburg worden bewaard, berust
ook een belangrijke doch meer disparate groep van documenten in
de bibliotheek von het Groot-Seminarie te Warmond. Deze stukken
werden verkregen in 1848 door aankoop uit de reeds genoemde
verzameling van Handschriften en Oudheden van Van Alkemade en
van der Schelling2).
Niet alleen bezit men te Warmond 5 origineele oorkonden (de
h Wij volgen hier behalve G. D. 1. SCHOTEL, De Abdij van Rijnsburg ('s-Her-
togenbosch 1851), ook de inleiding op den inventaris van Dr. P. A. MEILINK, Het
Archief van de Ridderschap van Holland in Verslagen omtrent s-Rijks oude Archieven
XLV1II, (1925), I, blz. 84-168.
De regesten op de Riinsburgsche charters van het Algem. Rijksarchief gaf
de heer Hoofdcommies J. BrUGGEMAN. Zie Versl. omtr. 's-Rijks Oude Archieven XLVIII.
(1925), I, blz. 57.
'b Bijzonderheden over deze Verzameling zie in denBrief van Dr. G. D. I.
SCHOTEL aan Prof. G. W. VREEDE, over eene beroemde verzameling van Handschriften
en Oudheden, welke in December 1847 te Amsterdam zal verkocht worden ('s-Her-
togenbosch 1847). De verkooping heeft echter blijkbaar eerst in 1848 plaats gehad;
althans de Catalogus door G. D. I. SCHOTEL opgesteld, verscheen pas 1848 te
Amsterdam (vgl. SCHOTEL, Abdij v. Rijnsb. 335 en 339 Ook werd een oorkonde,
die door het Algem. Rijksarchief uit deze verzameling was verkregen, blijkens aan-
teekening in dorso eerst 3 Mei 1848 in het Rijksarchief ontvangen. Zie over CORN.
van Alkemade (f 1737) en P. van der Schelling (t omstr. 1751), G. D. I. Schotel,
Leven, gedrukte werken en handschriften van CORNELIS VAN ALKEMADE en PlETER
van der Schelling (Breda 1833).