112 de opvattingen over de gemeentelijke archiefordening zich waarschijnlijk wel eenigszins gewijzigd. Van een openlijk verzet tegen de toepassing van het dossierstelsel kan niet meer worden gesproken, maar de uitlatingen, die nu en dan nog worden opgevangen, geven toch niet het gevoel, dat de archivarissen zich algemeen met deze methode van archiefordening hebben vereenigd. De oorzaak daarvan heb ik niet kunnen ontdekken en dit heeft mij er toe gezet opnieuw de Handleiding der archivarissen ter hand te nemen om na te gaan wat de waardeering van het dossierstelsel in den weg zou kunnen staan. De raadpleging van de Handleiding heeft mij het gevoel bijgebracht, dat deze eer een pleidooi levert voor de toepassing van dit stelsel, dan een bestrijding daarvan. Dit heeft bij mij de vraag doen rijzen of de bezwaren, die men tegen dit stelsel ziet, niet berusten op misverstand. Daarom heb ik gemeend, dat het zijn nut zou kunnen hebben in het Archievenblad een uiteenzetting te geven van het doel en de strekking van het dossierstelsel en dit te toetsen aan de Handleiding, opdat zou kunnen blijken of de beginselen van dit stelsel al dan niet in strijd zijn met die, waarop de ordening en beschrijving der oude arschieven berust, in de hoop dat eene gedachtenwisseling hierover" de ordening der oude en nieuwe archieven nader tot elkander zou kunnen brengen. In een artikel in het Ned. Archievenblad (1924/1925 blz. 120 v.g.) heb ik reeds gelegenheid gehad voor een korte behandeling van het registratuurplan van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten (waarmede getracht wordt een algemeene toepassing van het dossier stelsel voor de gemeentelijke archiefordening te verkrijgen) en daarbij heb ik ook in het kort een overzicht gegeven van de ontwikkeling der gemeentelijke archiefordening sedert het begin der vorige eeuw. Daarbij is aangegeven, dat deze ontwikkeling heeft geleid tot de toepassing van het dossierstelsel, een normale ontwikkeling, waarbij slechts rekening is gehouden met de eischen, die door de administratie aan hare archieven worden gesteld. In den loop der tijden is gebleken, dat de chronologische methode van ordening en het z.g. rubrieken stelsel (eene ordening van de stukken naar enkele algemeene onder- werpsomschrijvingen of rubrieken) het bezwaar hebben, dat daarbij de stukken in de archieven worden opgeborgen op een geheel andere wijze dan waarop zij bijeen zijn gevoegd tijdens hunne behandeling. De administratie behandelt de stukken zaaksgewijze en tijdens de behandeling worden ze zaaksgewijze bijeen gehouden. In de archieven daarentegen worden ze, volgens vorenbedoelde methoden, opgeborgen chronologisch of onderwerpsgewijze. Het dossierstelsel nu gaat uit van de gedachte de stukken in de archieven z a a k s gewijze te ordenen, 113 m.a.w. de stukken worden in de archieven geordend op dezelfde wijze, zooals zij door de administratie tijdens hunne behandeling worden bijeengehouden. Dit is het principieele verschil tusschen de chronologische ordening en het rubriekenstelsel eenerzijds en het dossierstelsel anderzijds. Dossier beteekent: alle tot een zaak be- hoorende stukken en deze beteekénis mogen we ook alleen toekennen aan het woord „dossiers" waar dit in de archiefordening wordt ge bruikt. Een verzameling van stukken, behoorende tot eenzelfde onder werp of rubriek, mag geen aanspraak maken op den naam van „dossier". Daartegen nu wordt herhaaldelijk gezondigd en dit heeft tengevolge, dat het dossierstelsel zoo dikwijls verkeerd wordt be grepen en beoordeeld. Een methode van archiefordening waarbij de stukken onderwerpsgewijze in z.g. dossieromslagen worden bijeen gehouden, wordt meestal aangeduid als een dossierstelsel, doch heeft daarmede niets anders gemeen dan de dossieromslagen (z.g. archief mappen). Zou er van den kant der archivarissen bezwaar bestaan tegen deze, ten onrechte als dossierstelsel aangeduide, methode van archiefordening (en hiervoor meen ik eenige grond te vinden in de toelichting bij par. 16 der Handleiding), dan is een dergelijk bezwaar mij volkomen duidelijk. De administratie heeft de zaaksgewijze ordening der archieven noodig, omdat zij dan de stukken in de archieven terugvindt in het zelfde verband, waarin ze tijdens de behandeling waren bijeengevoegd. Hierdoor is het mogelijk zich telkens weer een beeld te vormen van de wijze, waarop de zaken zijn behandeld. En zou dat nu voor de historie geen waarde hebben? Is het nu noodig, zooals kort geleden door een der Rijksarchivarissen werd beweerd, dat deze (zaaksgewijze) ordening later (daarmede waarschijnlijk bedoelende, wanneer de stukken worden overgebracht naar de archiefbewaarplaats in den zin van art. 15 der Archiefwet 1918) moet worden verstoord en het archief weer geheel opnieuw moet worden geordend? Ware deze opvatting juist, het zou dan zeker gewenscht zijn, dat de archivarissen zich met de verzorgers der nieuwere archieven gingen verstaan om tot eene archiefordening te komen, waarbij dit opnieuw ordenen voor de toe komst zou kunnen worden voorkomen. Is ze niet juist, dan vind ik zulke uitlatingen geenszins onschuldig, omdat dit bij de verzorgers der nieuwe archieven het gevoel wekt, dat, wat zij eenmaal met zorg hebben opgezet, toch maar op losse schroeven staat. Dit is niet bevorderlijk voor eene goede archiefverzorging, waaraan toch zoo groote behoefte bestaat. Ik kan evenwel niet inzien dat deze opvatting juist is en ook in de Handleiding kan ik geen grond vinden voor deze opvatting. In de par. 16, 17 en 22 en de daarbij behoorende

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1928 | | pagina 25